Crossmentorschap

Inleiding 11

DEEL EEN: Beginnen met het begeleiden van groepen met crossmentorschap
1 Crossmentorschap: wat, hoe en waarom? 15
1.1 Kenmerken van crossmentorschap 16
1.2 Praktische voorbereidingen voor de eerste keer 18
1.3 De eerste groepsbijeenkomst voorbereiden 19

2 Wat moet een mentor weten en kunnen? 22
2.1 Verschillende soorten mentees 23
2.2 Je mentorhouding bepalen 24
2.3 Respectvol confronteren en valkuilen 26
2.4 De kunst van het vragen stellen 28

3 Begeleiden van lerende groepen met intervisie 32
3.1 De essentie van intervisie 33
3.2 Voorwaarden voor intervisie 34
3.3 Posities, taken en rollen bij intervisie 35
3.4 De bespreekbaarheid gaande houden met de communicatiepiramide 39
3.5 Een blauwdruk voor intervisiebijeenkomsten 41
3.6 Leerprocessen tijdens intervisie 42
3.7 Voorkeursleerstijlen 45

4 Cultuursensitief crossmentorschap en communicatie 48
4.1 Vergroten van interculturele competenties 49
4.2 Het topoi-model voor interculturele communicatie 50
4.3 Communiceren vanuit verschillende voorkeursstijlen: de Roos van Leary 56
4.4 Communiceren vanuit verschillende rollen: de Dramadriehoek 59

5 Crossmentoren over generatiegrenzen heen 65
5.1 Generatietheorie 66
5.2 Babyboomgeneratie 68
5.3 Generatie X 69
5.4 Pragmatische generatie 70
5.5 Generatie Einstein 71
5.6 Generatie Z 72
5.7 One size fits all? 72

6 Relevante crossmentorschapsthema's 74
6.1 Discipline, timemanagement en doelgerichter werken 76
6.2 Werk-privébalans, overbelasting en stress 81
6.3 Profileren, beïnvloeden en overtuigen 85
6.4 Assertiviteit, grenzen stellen en zelfvertrouwen 90

DEEL TWEE: Werkboek crossmentorschap
7 Heldere doelen stellen 97
7.1 Informatie over het doel verzamelen 98
7.2 Het doel verder verkennen 100
7.3 Volgorde van doelen bepalen 103
7.4 Realistische doelen formuleren 104
7.5 Je aan het doel committeren 107
7.6 Uit je comfortzone stappen 110

8 De juiste vaardigheden ontwikkelen 113
8.1 Aandacht richten en vasthouden 114
8.2 Ongewenst gedrag onderdrukken 115
8.3 Jezelf monitoren 117
8.4 Zelfstandig taken en zaken kunnen beginnen 119
8.5 Kunnen organiseren 121
8.6 Kunnen plannen 123
8.7 Flexibel zijn als dingen veranderen 124
8.8 Emoties kunnen reguleren en beheersen 126
8.9 Een reëel zelfbeeld hebben 128
8.10 Een theory of mind hebben 129
8.11 Prosociaal gedrag vertonen 130
8.12 Van vaardigheden naar doel 132

9 Omgaan met collega's die de weg naar het doel blokkeren 136
9.1 De narcistische collega 137
9.2 De afstandelijke collega 140
9.3 De paranoïde collega 142
9.4 De bipolaire collega 144
9.5 De psychopathische collega 146
9.6 De autistische collega 148
9.7 De passief-agressieve collega 150
9.8 De obsessief-compulsieve collega 152
9.9 De normale mens 155

Over de auteur 157
Geraadpleegde literatuur 159