Het ‘open boek’, dat de ondertitel belooft, riep bij mij direct beelden op van de televisieserie Borgen. Daarin is mediabeïnvloeding door (spindoctoren van) politici en achterkamertjespolitiek aan de orde van de dag. Als politicoloog heb ik een fascinatie voor macht en machtsstructuren. Wie kan de politieke agenda bepalen en waarom kunnen bepaalde (groepen) mensen of organisaties meer invloed uitoefenen dan anderen? Het begin van het boek gooit al gelijk roet in het eten. Public affairs, zo stelt Van Drimmelen, omvat veel meer dan lobbyen en spinnen. Het is per definitie ‘professionele en transparante belangenbehartiging waarbij de eigen organisatie doorlopend wordt betrokken bij politieke en maatschappelijke besluitvormingsprocessen’. Deze definitie bepaalt vervolgens het verloop van de rest van het boek.
In het nawoord (dat ik vaak als eerste lees) en op de achterflap werd beloofd dat ik zou leren wat public affairs is en hoe het werkt. Op pagina tien blijkt dat het boek voornamelijk laat zien hoe de beoefening van het vak public affairs transparanter is geworden. Van Drimmelen geeft in het handboek uitleg over het Nederlandse politieke bestel, aan de hand waarvan kansrijke ‘momenten’ voor politieke belangenbehartiging worden uitgelicht. Bijvoorbeeld: het wetgevingsproces, van het agenderen van een maatschappelijk issue tot het indienen van een wet, biedt natuurlijk uitstekende gelegenheden voor beïnvloeding. Ook de korte geschiedenis van de EU en uitleg van Europese Instituties frissen mijn geheugen op. Het boek weet dus te boeien: het geeft inzicht in lobbymomenten, pardon, public affairs-momenten, die verweven zijn met de manier waarop ons democratisch bestel is ingericht. Maar ik blijf het gevoel houden dat het boek erg ‘gekleurd’ is. Word ik nu zelf ‘belobbyd’ in het geloven dat public affairs toch voornamelijk een goed en zelfs noodzakelijk onderdeel is van onze democratie? De aanstelling van een oud-minister als IOC lid, met dank aan ‘sterke lobby van de kant van de koning’, dient wellicht een publiek belang (namelijk de internationale reputatie van Nederland, aldus Van Drimmelen). Maar of het publiek belang is gediend bij de aanstelling van diezelfde oud-minister als directielid bij een grote Nederlandse vliegtuigmaatschappij valt te betwijfelen. Vooral als deze in zijn functie als minister eerst, mogelijk onder druk van een lobby, de belangen van deze maatschappij heeft behartigd. Een positief voorbeeld zijn de NGO’s die door belangenbehartiging belangrijke onderwerpen agenderen of financiële middelen werven om te vechten voor de goede zaak. Desondanks betwijfel ik of ‘democratie’ of het publiek wel gediend is bij miljardensubsidies naar de landbouwsector. Bij beiden is public affairs een cruciaal onderdeel. Hoewel Van Drimmelen vertelt over public affairs als vak en het belang van transparantie, doe ik weinig nieuwe inzichten op over public affairs in de praktijk. Het handboek is dus geschikt om te leren hoe public affairs zou moeten (en wellicht kunnen) zijn, maar niet om een kijkje te krijgen in de onzichtbare (en wellicht onethische) kanten van de praktijk van politieke belangenbehartiging.