U kiest in dit boek voor het perspectief van de transformatie. Waarom is die zo belangrijk?
De wereld loopt vast, we zijn de planeet om zeep aan het helpen. De economische groei heeft ons veel gebracht, maar is ten koste gegaan van de natuur en de mensen in het zuiden van de wereld. We moeten dus wel veranderen. Met business as usual gaan wij de problemen niet oplossen.
Als organisatie kun je twee dingen doen: afwachten en zien wat er gaat komen, net zolang totdat de wal het schip keert, of je kiest een proactieve houding en bedenkt hoe je kunt bijdragen aan de noodzakelijke transitie. Bij TIAS willen wij uitdagen, nieuwe piketpalen slaan. Wij kiezen voor proactiviteit, dat zit echt in ons DNA. Wij willen de kennis van zowel de publieke als de private sector beter benutten, zodat meer mensen ervan kunnen profiteren. Ons doel is tot een inclusievere wereld te komen, met een betere milieufootprint. Dat is waar het om gaat.
Wat kunnen de essays in dit boek bijdragen aan de transitie?
TIAS presenteert zich sinds 2014 als een business-school voor business en society. Dat klinkt natuurlijk lekker, maar waarin verschillen wij van anderen? Iedereen heeft het tegenwoordig over duurzaamheid, maatschappelijk ondernemen en stakeholderschap, dus hoe moeten we laten zien dat TIAS anders in de wedstrijd zit dan andere business-schools? Daarom hebben een collega en ik een redactie gevormd en een open uitnodiging gestuurd naar de andere hoogleraren om een essay te schrijven over de transitie, binnen de structuur van het TIAS Business & Society Competency Framework, zoals wij dat noemen. Het verzoek was een stuk te schrijven vanuit hun competentie, vanuit hun specialisatie, waarin zij laten zien hoe zij denken dat die transitie vorm moet krijgen.
We hebben zowel bijdragen binnengekregen die echt gericht zijn op de publieke sector, zoals onderwijs en zorgsector, als bijdragen over het bedrijfsleven en de private sector. Die twee werelden, de publieke en de private sector, komen in dit boek dicht bij elkaar. Dat moet ook, want geen enkele organisatie in de publieke sector, maar ook geen enkel bedrijf kan de problemen waarvoor wij staan in zijn eentje oplossen. Dat moeten we in gezamenlijkheid doen.
Een van de zorgen is dat het managementdiscours te veel gericht is op de private sector. Is er voor de publieke sector een andere modellering nodig?
Dat geloof ik zeker. We zijn echt aan het wegdrijven van de Friedman-doctrine en dat werd hoog tijd. De modellen van de toekomst hebben we nog niet, maar het is duidelijk dat de samenwerking tussen overheden en bedrijven in de toekomst zal veranderen. Ook doordat de overheid weer meer regels gaat stellen en zijn rol terugpakt. Daarbij hoop ik wel dat er ruimte blijft voor ondernemerschap. We hebben ondernemers nodig om verder te komen.
Een aanzienlijk deel van de bundel gaat over de publiek-private samenwerking. Waar is het welslagen van die samenwerking van afhankelijk? Aan welke principes moet die voldoen?
Een van de dingen die naar mijn idee worden onderschat, is de invloed van de mensen die de samenwerking moeten vormgeven. Dat begint met de wil om ermee te beginnen en de meerwaarde ervan te kunnen benoemen. Als het even vastloopt, moet je bereid zijn om niet meteen te zeggen dat het niet werkt. Het tweede punt is dat je heel duidelijke doelen moet formuleren. Waarom doen we dit samen? Wat is de meerwaarde voor beide organisaties? Dat moet je expliciet maken, je moet je er niet in laten rommelen. Bij de samenwerkingsverbanden die het best functioneren, is de tijd genomen om echt goed te verkennen waarom zij dit doen. Dat maakt dat beide partijen er energie in blijven steken en doorzetten als het even tegenzit.
Wat zijn goede voorbeelden van publiek-private samenwerkingen?
Ik vind het essay van Theo Camps, die binnenkort afscheid neemt als hoogleraar, erg mooi. Hij schrijft over de eerst bekende vorm van publiek-private samenwerking, over de ganzen die in de Klassieke Oudheid Rome bewaakten. Hij laat zien hoe de verschillende modellen elkaar hebben opgevolgd. Erlijn Sie, mijn coauteur, richt zich meer op de grotere systeemveranderingen, bijvoorbeeld in de zorgsector. Zij beschrijft een initiatief in Pakistan, Docthers, een online platform waarmee vrouwelijke artsen mensen helpen die geen goede toegang hebben tot gezondheidszorg. Vrouwelijke artsen mogen in Pakistan na hun huwelijk niet meer werken, zoals vroeger bij ons ook gebruikelijk was. Dat initiatief helpt niet alleen de mensen zonder toegang tot een arts, ook gaat de kennis van deze vrouwelijke artsen niet verloren. De winst in een land als Pakistan is misschien nog zichtbaarder, omdat de overheid daar wat wankeler is. Niet dat onze overheid superieur is, ook hier worden soms vreemde fouten gemaakt. Denk aan de aardbevingsschade in Groningen en het Toeslagenschandaal. Maar het is duidelijk dat wij op zoek moeten gaan naar een optimum, waarin de publiek-private samenwerking op haar best is.
Een van de grootste problemen die wij hebben is de klimaatverandering. Op sommige gebieden heeft juist het bedrijfsleven het voortouw genomen. Wat vertelt dat ons?
Dat onderstreept het belang van samenwerking. De scherpte waarmee Carla Koen in haar verhaal zaken als het verlies aan biodiversiteit, de milieuvervuiling en de financieel-economische gerichtheid neerzet, vind ik heel mooi. Zij plaatst deze problematiek in het domein van de innovatie. Ik weet niet of het gemakkelijker is voor bedrijven om hier antwoorden op te formuleren en te veranderen. En die veranderingen moeten weer voortkomen uit een visie, uit een noodzaak om te willen veranderen. Binnen onze overheid, met 21 partijen in het parlement, ontbreekt een eenduidige visie. Dus misschien is daar een rol weggelegd voor ondernemers.
De klimaatverandering is een joekel van een probleem en dat biedt ondernemers de kans om te helpen zoeken naar oplossingen. Niet alleen omdat je hart je dat ingeeft, of omdat je dochter je erop aanspreekt, maar ook omdat je, wanneer het probleem niet wordt opgelost, bedrijfsmatig niets meer te melden hebt. Je kunt niets verkopen in een maatschappij die faalt, zeggen ze wel eens, en dat is een waarheid als een koe. Bovendien speelt de war for talent een rol. Mensen willen werken voor een bedrijf dat ertoe doet, een bedrijf dat een maatschappelijke missie heeft. TIAS heeft dat zelf ook heel goed gezien in 2014, met de keuze zich te presenteren als school for business and society.
In uw eigen stuk citeert u John F. Kennedy: ‘Never have the nations of the world had so much to lose, or so much to gain. Together we shall save our planet, or together we shall perish in its flames.’ Zo lang speelt het dus al.
Het is verschrikkelijk, ja. Ik was vroeger een optimist, tegenwoordig vind ik dat ik een optimist moet zijn. Een belangrijk verschil. Dit boek laat zien dat er aan oplossingen wordt gewerkt, maar dat de uitdagingen die er zijn, snel groter worden. De klimaatverandering, het plastic in de oceaan, de mondiale ongelijkheid, de migratieproblematiek. We denken dat we nu een probleem hebben, maar als de klimaatverandering zo doorgaat, dan is er straks niet meer te leven in Afrika. Dan wordt de druk op de migratie alleen maar groter, want er is daar een hele grote groep jonge mensen die nauwelijks een toekomst heeft. We moeten dus veel harder doorbijten met het zoeken naar oplossingen. En vragen blijven stellen. Never stop asking.
Over Hans van der Klis
Hans van der Klis is freelance journalist. Hij schrijft regelmatig artikelen voor Managementboek.