Volgens hem was het geen toeval dat er sinds de Tweede Wereldoorlog niemand om het leven was gekomen bij een gewapend conflict tussen twee rijke landen. Galbraiths verklaring daarvoor ligt in zekere zin voor de hand. Wie het in materieel opzicht goed heeft, vindt zijn leven te zeer de moeite waard om het in de waagschaal te stellen. Arme mensen die weinig of niets te verliezen hebben, zijn daarentegen veel gemakkelijker te mobiliseren voor nationale, etnische en religieuze conflicten.
Ik moest aan good old Galbraith denken toen ik onlangs in Bonn was. Daar zag ik in de Bundeskunsthalle een indrukwekkende tentoonstelling over de betrokkenheid van kunstenaars uit de Avantgarde (met bekende namen als Picasso, Kandinsky, Klee, Beckmann) bij de Eerste Wereldoorlog. Het was bizar: velen van hen hadden elkaar jarenlang in Parijs ontmoet en waren zelfs bij elkaar thuis over de vloer gekomen. Maar toen de Europese landen in 1914 met elkaar in oorlog raakten, stonden de kunstbroeders tegenover elkaar in de loopgraven. Aanvankelijk was het enthousiasme voor de oorlog groot. Ook in kringen van kunstenaars. Lieden die van meet af aan tegen de oorlog waren, waren zeldzaam. Voor hun werk was in Bonn een klein zaaltje meer dan genoeg. Net als de rest van de bevolking waren de meeste kunstenaars geïnfecteerd door een nationalistisch virus en verwachtten ze dat een paar maanden vechten Europa goed zou doen. Symbolisch is de schilder die in 1914 zichzelf als koene ridder in volle wapenuitrusting portretteerde. Vier jaar later schilderde hij alleen nog zijn roestige harnas dat als oud vuil op de vloer van zijn atelier lag.
Onlangs zei Angela Merkel dat de huidige verdeeldheid binnen Europa op de situatie van vóór 1914 leek. Misschien is dat zo. Maar er is een belangrijk verschil: zij krijgt de Duitsers nooit meer zo gek dat ze tegen Frankrijk gaan vechten. En het omgekeerde gebeurt evenmin. Rijke westerlingen willen geen oorlog. Bovendien: waarom zouden Duitsers en Fransen oorlog voeren? In een agrarische samenleving heeft het economisch zin elkaars gebied te veroveren. In de pre-industriële tijd konden de overwinnaars de overwonnen boeren dwingen om hun oogst af te staan. ‘Ook olievelden kunnen gemakkelijk worden bezet en geëxploiteerd,’ zei Galbraith in 1990, ‘maar een groot petrochemisch complex in bedrijf houden is voor een bezetter vrijwel ondoenlijk. Als vreemde mogendheid kun je in theorie misschien wel een moderne geïndustrialiseerde staat bezetten, maar het is onmogelijk er de zeggenschap over te krijgen.’
De Amerikaanse columnist Thomas Friedman heeft, onder andere in zijn boek over mondialisering De aarde is plat, Galbraiths theorie op bijzondere wijze geoperationaliseerd. Hij ontdekte dat er nog nooit oorlog is gevoerd door twee landen vanaf het moment dat ze allebei een eigen McDonald’s vestiging hadden gekregen. Wanneer een middenklasse in een land groot genoeg voor een netwerk à la McDonald’s, voelen de mensen zich te goed om oorlog te voeren en staan ze liever in de rij voor een hamburger.
Ik houd niet van McDonald’s. Gewoonlijk vind ik die boven alles uittorende M’s langs de snelweg een vloek voor het landschap en beklaag ik de ouders bij wie de kinderen dan om een happy meal gaan zeuren. Maar op de terugweg vanuit Bonn bedacht ik dat ik honderd keer liever McDonald’s heb dan de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog. Je zou willen dat er in alle landen van die M’s staan. Ik vind het helemaal terecht dat de EU de Nobelprijs voor de vrede heeft gekregen. Maar wat timing betreft zou het beter zijn geweest wanneer die prijs pas in 2014 – honderd jaar na het begin van die één na laatste Europese massaslachting – was toegekend aan het continent dat nu zo vreedzaam is.
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.