Klimaatrampen, geopolitieke conflicten en de groeiende kans op een kernoorlog, de opkomst van kunstmatige intelligentie die de mensheid kan uitmoorden, het doembeeld van een nog grotere pandemie dan corona. Er zijn in de menselijke geschiedenis niet veel tijdperken waarin de toekomst op zoveel terreinen zo angstaanjagend is als het huidige. Dit idee van ‘permacrisis’ leidt met name bij jongere mensen tot cynisme en nihilisme. Want waarom zou je nog naar school gaan als het water je letterlijk tot aan de lippen stijgt? Of kinderen op de wereld zetten als die wereld straks onleefbaar is? Misschien nog ernstiger is dat het gevoel van onafwendbaarheid ook aan de stoelpoten van ons politieke stelsel zaagt. Zonder hoop op een betere toekomst is de liberale democratie, die per definitie onaf is, ten dode opgeschreven, en daarmee ook de beste kans om iets aan het probleem te doen.
In dat opzicht is het boek Over Honderd Jaar – De toekomst als politiek idee van de Britse politicoloog Jonathan White een pleidooi voor een systeem waar steeds meer kiezers hun geloof in lijken te verliezen. White, die aan de London School of Economics doceert, waarschuwt in dit verband voor het verdwijnen van ‘losers consent’, een (ongeschreven) regel waarbij de aanhangers van de verliezende partij troost vinden in de wetenschap dat verkeerd beleid bij de volgende verkiezingen weer kan worden gecorrigeerd. Door de talloze crises in de wereld te interpreteren als een tikkende tijdbom zijn grote groepen kiezers ervan overtuigd dat ze het zich niet meer kunnen veroorloven om de tegenpartij de macht te gunnen.
Onder de radar
In de Verenigde Staten, waar een aanzienlijk deel van de Republikeinse Partij na vier jaar nog altijd niet de uitslag van de vorige verkiezingen erkent, neemt deze ‘temporele claustrofobie’ inmiddels extreme vormen aan. Zo beschuldigt presidentskandidaat Donald Trump zijn Democratische tegenstanders ervan zoveel illegale en criminele immigranten toe te laten dat het Amerikaanse volk zonder zijn ingrijpen ‘geen land meer’ zal hebben. Maar ook in Nederland, waar het nieuwe kabinet een crisis wil uitroepen om het vluchtelingenprobleem buiten het parlement om op te lossen, lijkt het kortetermijngevoel van urgentie inmiddels post te hebben gevat.
De roep om onmiddellijke actie klinkt misschien prettig, maar zal het probleem niet structureel oplossen, aldus White. Sterker nog, door alle aandacht op één plek te concentreren, of het nu gaat om immigratie, klimaatrampen, of de Russische invasie van Oekraïne, ‘kunnen andere ontwikkelingen onder de radar verdwijnen, waardoor de voorwaarden voor de volgende verrassing worden gecreëerd.’
De oplossing ligt volgens White niet alleen in het simpelweg aanmoedigen van langetermijndenken. Minstens zo belangrijk is het bestrijden van het gevoel van machteloosheid dat problemen in noodsituaties verandert, waardoor mensen zich blindstaren op het nu in kwesties die meer gebaat zijn bij een continue, projectmatige aanpak.
Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor politici en hun partijen. In plaats van hun kiezers te behandelen als individuen die alleen de maximalisatie van hun eigen belangen nastreven - iets dat hij de ‘privatisering van de toekomst’ noemt - kunnen ze de status quo uitdagen door een kritische blik op het heden en een gevoel van gedeeld lot te ontwikkelen.
Langetermijnisme
Wat dat betreft biedt de culturele verschuiving die journalist David Brooks in de moegestreden Amerikaanse samenleving signaleert misschien hoop. In een recente column in de New York Times beschrijft hij hoe de op de toekomst gerichte vreugde die de Democratische presidentskandidaat Kamala Harris predikt wel eens een tegengif zou kunnen zijn tegen de woede waarmee Donald Trump het land al meer dan acht jaar in zijn greep houdt. De behoefte om vooruit te kijken en aan een nieuw hoofdstuk te beginnen ligt ook in lijn met het in de Amerikaanse grondwet vastgelegde streven om een ‘meer perfecte Unie’ te vormen. De lange termijn is in die optiek geen bestemming, maar een asymptoot die steeds dichter bij het ideaal komt, zonder het ooit te raken.
De Schotse filosoof William MacAskill heeft misschien nog een effectievere manier om de verre toekomst te zien als een collectieve verantwoordelijkheid. Stel dat de wereldbevolking morgen door een plotselinge calamiteit met negentig procent wordt teruggebracht, en dat we het als soort vervolgens nog zo’n 700.000 jaar volhouden, net zo lang als een doorsnee zoogdierensoort. Dan nog vertegenwoordigen de grofweg 118 miljard mensen die tot nu toe hebben geleefd slechts een half procent van iedereen die aan het eind van de rit op de wereldbol zal hebben rondgelopen. Met andere woorden, zelfs in een voorzichtige schatting ligt 99,5 procent van de menselijke ervaring nog voor de boeg.
In zijn boek Omkijken naar de toekomst gebruikt MacAskill het denkexperiment als introductie op het door hem gemunte langetermijnisme: het idee dat het positief beïnvloeden van de langetermijntoekomst een belangrijke morele prioriteit van onze tijd is. MacAskill is boven alles een optimist. Als we de zaken slim aanpakken is er volgens hem geen reden waarom de mensheid niet miljarden jaren zou kunnen floreren, zelfs nog langer dan ons eigen zonnestelsel. Dat betekent echter niet dat hij de problemen die ons momenteel boven het hoofd hangen bagatelliseert. Naast klimaatverandering en ongecontroleerde kunstmatige intelligentie maakt hij zich vooral zorgen over bioterrorisme: hij schat de kans dat een pandemie van genetisch gemodificeerde ziekteverwekkers deze eeuw 95 procent van de mensheid uitroeit op 1 procent.
Effectief altruïsme
Maar dat betekent niet dat we bij de pakken neer moeten gaan zitten of ons schuldig moeten voelen over ons eigen gedrag. Het jezelf onthouden van vliegreizen en hamburgers uit milieuoverwegingen noemt MacAskill bijvoorbeeld ‘een grote strategische blunder’. Hij zegt niet dat vegetarisme geen persoonlijk doel kan dienen, maar als het gaat om een beter klimaat heeft een donatie van drieduizend euro aan een organisatie die werkt aan schone energietechnologieën meer impact dan een leven lang geen vlees eten.
Daarmee breekt MacAskill een lans voor effectief altruïsme, een beweging waar hij mede-oprichter van is. Collectief de wereld tot een betere plek maken is volgens hem niet alleen een kwestie van doneren aan effectieve goede doelen, maar ook om onze kwaliteiten, zoals leiderschaps-, netwerk- en communicatievaardigheden, daarvoor in dienst te stellen. Anders dan vaak gedacht hoeft altruïsme zich niet per se te vertalen in zelfopoffering, aldus MacAskill. Doen wat bij je past sorteert niet alleen het meest effect, het zorgt ook voor een zinvoller, authentieker en autonomer leven, en maakt die impact bovendien duurzaam op de lange termijn.
Een logische gevolgtrekking van MacAskills langetermijnisme is dat de economische groei op een gegeven moment moet stoppen. Daar is niet meer dan een simpel rekensommetje voor nodig. Als de wereldeconomie de komende tienduizend jaar met gemiddeld twee procent blijft groeien, dan zouden we in het jaar 12024 100 biljoen biljoen biljoen biljoen biljoen biljoen biljoen keer zoveel produceren als nu. Dat is tien miljoen biljoen keer zoveel als het aantal atomen dat ons binnen een straal van tienduizend lichtjaar ter beschikking staan. Het kapitalistische stelsel moet dus op de schop. Maar hoe?
Homo economicus
Volgens Oxford-econome Kate Raworth moeten we allereerst gaan inzien dat groei geen wetmatigheid is, maar een dogma waaraan we onszelf hebben onderworpen. Sterker nog, als we in ons eigen lichaam geconfronteerd worden met iets dat zich ongebreideld vermeerdert, dan noemen we dat een tumor. In haar boek de Donuteconomie introduceert Raworth een alternatief paradigma dat juist rekening houdt met mens en planeet, en ruimte biedt aan waarden die niet in geld zijn uit te drukken. Deze economie heeft de vorm van een donut, omdat zij begrensd wordt door twee concentrische cirkels: een ecologisch plafond van vervuilingswaarden waar we niet bovenuit mogen stijgen, en een sociale drempel van voorzieningen waar iedereen recht op heeft. Zolang we binnen die ruimte blijven is het menselijk welzijn gewaarborgd, aldus Raworth. Maar elke uitschieter buiten de donut-vormige ruimte, of het nu gaat om de uitstoot van broeikasgassen, het verlies aan biodiversiteit, of een tekort aan drinkwater, kan ons welzijn én onze toekomst in gevaar brengen.
Concreet zou zo’n circulaire economie onder meer moeten leiden tot een basisinkomen, rentevrij geld, en hogere belasting voor vervuilers, aldus Raworth. Om dit te kunnen bewerkstelligen is echter eerst een mindset vereist die op cruciale punten afwijkt van de klassieke manier van denken. Dat begint met het besef dat de rationele, calculerende en puur uit eigenbelang handelende homo economicus niet bestaat. Mensen zijn bij uitstek wezens die dingen bij benadering doen, regelmatig van mening veranderen, op basis van wederkerigheid handelen, zich sociaal en interdependent opstellen, en betrokken zijn bij hun natuurlijke omgeving. Daaruit volgt dat de economie, die immers draait om menselijk gedrag, geen exacte wetenschap is, maar een complex en onvoorspelbaar systeem dat een eigen leven leidt.
In dit marktorganisme dient het maximaliseren van het menselijk welzijn, en niet het constant verhogen van het bruto binnenlands product voorop te staan, en moeten we beseffen dat de economie niet alleen draait om markt en handel, maar ook om niet-financiële factoren zoals het milieu, de openbare ruimte en onbetaald werk. Ook het idee dat economieën eerst moeten groeien voordat ze rechtvaardig of groen kunnen worden is volgens Raworth incorrect. Ongelijkheid is geen economische noodzaak, maar een ontwerpfout, en ecologische degeneratie simpelweg het gevolg van een degeneratief industrieel ontwerp.
Netto positief
Een van de bedrijven die zich door het langetermijndenken van Raworth heeft laten beïnvloeden is het Brits-Nederlandse Unilever. Of liever, de man die er tussen 2009 en 2019 de scepter zwaaide, de Nederlander Paul Polman. In die tijd introduceerde hij het Unilever Sustainable Living Plan, een strategie die zingeving en het verrijken van het leven van anderen tot het grondbeginsel van het bedrijf maakte. Doel was niet alleen om de negatieve impact van de multinational tot nul terug te brengen, maar ook om actief bij te dragen aan de schade die al was aangericht. De aanpak van restorative, reparative en regenerative leidde niet alleen tot socialere productiemethoden en betere betrekkingen met stakeholders als milieuorganisaties en vakbonden, maar ook tot klinkende cijfers: gedurende Polmans bewind ontvingen de aandeelhouders van Unilever een rendement van bijna 300 procent.
In Netto Positief beschrijft Polman samen met auteur en bedrijfsadviseur Andrew Winston hoe zijn verdienmodel ook andere bedrijven tot inspiratie kan dienen. De definitie van netto positief die het duo hanteert ('een bedrijf dat het welzijn verbetert voor iedereen op wie het effect heeft, op elk gebied, en op elke schaal: elk product, elke uitvoerende handeling, elke regio en elk land, te weten werknemers, leveranciers, sociale groeperingen, klanten, en zelfs toekomstige generaties en de planeet zelf') kan voor managers worden samengevat in één vraag: is de wereld beter af met, of zonder jouw organisatie?
Polman suggereert twee vormen van samenwerking om die doelstelling te bereiken. De eerste is ‘één plus één is elf’, een verwijzing naar het creëren van partnerschappen die synergie en multipliereffecten opleveren. Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn vaak gericht op kansen of risico’s waar ook concurrenten mee te maken hebben. Zo vormen milieuonvriendelijke verpakkingen voor alle spelers in de keten een probleem, waardoor het in ieders belang is om daar samen een oplossing voor te vinden. Voor een daadwerkelijke systeemwijziging is bovendien niet alleen de inzet van de particuliere sector nodig, maar ook van de overheid en het maatschappelijk middenveld, de andere twee geledingen van de samenleving. Deze ‘Drie ei is een paasei’-benadering maakt een eind aan het traditionele lobbyen, en moet ervoor zorgen dat er gezamenlijk beleidskaders worden geconstrueerd om binnen de grenzen van onze planeet te blijven. ‘Europese leiders zijn momenteel bijvoorbeeld niet in staat om gezamenlijk een netto positief landbouwbeleid te formuleren,’ zegt Polman desgevraagd. ‘Ze weten dat ze op de verkeerde weg zijn, maar ze doen er niets aan, want als gekozen politicus voelen ze druk om op de korte termijn te denken. Maar als het bedrijfsleven zegt, dat kan zo niet doorgaan, want straks hebben wij geen business meer, dan heb je echt wel een stok achter de deur.’
Flexibiliteit
Dat deze aanpak ook leidt tot een betere levensverwachting van het bedrijf zelf bleek in 2017, toen concurrent Kraft Heinz samen met de investeringsmaatschappij 3G en superbelegger Warren Buffet een ongewenst bod van 143 miljard dollar op Unilever uitbrachten. Voor de meeste andere bedrijven zou het premium van achttien procent boven de marktwaarde de doorslag hebben gegeven, maar dankzij de goodwill die Polman bij aandeelhouders, milieuorganisaties, vakbonden, en andere stakeholders had opgebouwd wist Unilever de vijandige overname te weerstaan.
Maar er zijn ook eenvoudiger, meer prozaïsche manieren om op de lange termijn te denken. Bijvoorbeeld door aandacht te schenken aan de dingen die in de toekomst níet zullen veranderen. Zo bouwde Amazon-oprichter Jeff Bezos zijn internetimperium vanuit de volle overtuiging dat er nooit een tijd zal komen waarin klanten géén behoefte hebben aan lage prijzen en een snelle bezorging. Dat inzicht gaf hem al die jaren de discipline om zijn energie en middelen te blijven investeren in een platform dat dat mogelijk zou maken. En met succes: Amazon is al jaren de grootste pakjesbezorger ter wereld en zal dat de komende jaren ook wel blijven.
In zijn boek Same as ever betoogt oud-journalist en durfinvesteerder Morgan Housel dat deze filosofie op praktisch alle terreinen van het leven van toepassing is. ‘Plus ça change, plus c'est la même chose,’ stelde de Franse schrijver Alphonse Karr in 1849 al: hoe meer de dingen veranderen, hoe meer ze hetzelfde blijven.
Dat maakt dat langetermijndenken minder over tijdframes gaat en meer over flexibiliteit, aldus Housel. ‘Zeggen dat je een planning van tien jaar hebt, ontslaat je niet van alle flauwekul die de komende tien jaar plaatsvindt,’ zo schrijft hij. Zodra we onze verwachtingen bijstellen en beseffen dat recessies en andere crises geen systeemfout, maar een onvermijdelijkheid zijn, kunnen we daarop anticiperen. ‘Dus in plaats van ervan uit te gaan dat langetermijndenkers niet met kortetermijnflauwekul te maken krijgen, stel jezelf de vraag: Hoe kan ik een nimmer aflatende stroom van flauwekul verdragen?’
In een ondernemingsklimaat waarin de gemiddelde levensduur van ‘s werelds grootste bedrijven volgens een recente McKinsey-rapport is afgenomen van 67 jaar in 1958 tot minder dan 18 nu is dat geen overbodige luxe. Organisaties kunnen wat dat betreft een voorbeeld nemen aan het ‘rationele optimisme’ van Microsoft-baas Bill Gates, die ondanks het fabelachtige success van zijn softwarebedrijf altijd genoeg contanten aanhield om twaalf maanden zonder omzet te kunnen overleven. De veranderingen in technologie gaan zo snel dat succes volgend jaar, zelfs voor Microsoft, niet gegarandeerd is, zei hij desgevraagd tegen een talkshowhost in 1995.
Gates begrijpt met andere woorden dat je alleen een optimist voor de toekomst kunt zijn als je pessimistisch genoeg bent om de korte termijn te overleven. ‘Het doel van een veiligheidsmarge is dat je de voorspelling overbodig maakt,’ stelde de Amerikaanse financieel analist Benjamin Graham in de vorige eeuw al. ‘Hoe meer flexibiliteit je hebt, hoe minder je hoeft te weten wat er straks gaat gebeuren,’ aldus Housel. Om te besluiten met een citaat van de beroemde Britse econoom John Maynard Keynes: ‘Op de lange termijn zijn we allemaal dood.’
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.