Hoe komen twee joodse families uit Bagdad in China terecht?
Als het om joodse geschiedenis gaat denken mensen vaak aan
families die de getto's van Europa moesten ontworstelen, zoals het
bankiersgeslacht de Rothschilds. De Sassoons en de Kadooris waren echter anders.
Zo was David Sassoon hoofd van de rijkste familie van Bagdad, en telg van een
dynastie die zich in pakweg tweeduizend jaar een bijna koninklijke status had aangemeten.
De stad maakte destijds deel uit van het Ottomaanse rijk, en toen het politieke
klimaat zich tegen de joden begon te keren, besloot hij uit te wijken naar
Bombay. Hij arriveerde precies op het moment dat het Verenigd Koninkrijk India
begon te koloniseren. Dat stelde hem in staat de Union Jack te volgen in de
expansie naar China. Ook de Kadooris sloten zich bij het Britse Rijk aan. Ze
leerden de taal en de geschiedenis, en werden op een gegeven moment zelfs
geridderd.
Wat was er zo aantrekkelijk aan China?
China was in de negentiende eeuw een gevaarlijke plek,
met burgeroorlogen, besmettelijke ziektes en grootschalige armoe. Tegelijkertijd
vormde het, net als nu, een gigantisch afzetgebied met enorme kansen. Het
Verenigd Koninkrijk viel het land twee keer binnen om die markt open te breken voor
de handel van opium uit India. De Sassoons, en later ook de Kadooris, speelden
daar heel handig op in.
Hoe veranderden ze de manier van zakendoen in China?
Beide families brachten een vorm van globalisering naar
het land en maakten optimaal gebruik van nieuwe technologieën om hun imperia
uit te breiden. Zo waren de Sassoons de eerste familie die zowel in
stoomschepen als in de telegraaf investeerden. De oude David, die in Bombay was
achtergebleven, kon op die manier razendsnel schakelen met zijn acht
uitgezworven zoons, wat een enorm concurrentievoordeel opleverde. Zo wist hij precies
wanneer het tijd was om een nieuwe vracht opium naar Shanghai of Hongkong te verschepen,
en wanneer het beter was om te wachten op een betere prijs. Een andere
innovatie waren de zogeheten Sassoon-scholen, waar joodse ouders uit Bagdad hun
zonen naartoe konden sturen. Daar kregen ze onderwijs in boekhouden en andere
zakelijke vaardigheden, zodat de familie altijd verzekerd was van jong talent. Waaronder
ook Elly Kadoori, die zijn werkgever uiteindelijk naar de kroon zou steken.
Maar uiteindelijk waren het toch imperialisten en drugdealers.
Het is makkelijk om die periode te bekritiseren, maar de
werkelijkheid was een stuk complexer. Tegen de jaren dertig van vorige eeuw was
de opiumhandel zo goed als opgedroogd en hadden de twee families het verdiende
geld in allerlei andere sectoren geïnvesteerd, zoals fabrieken, banken en
hotels. En al maakten ze deel uit van een imperialistisch systeem, ze waren een
stuk liberaler dan de Europese zakenlieden uit die tijd. Victor Sassoon, de
eigenaar van het grootste hotel in Shanghai, was bijvoorbeeld de eerste
westerling die ook rijke Chinezen uitnodigde voor zijn feesten. De Volkspartij houdt
bewust het verhaal in stand dat China onder het kolonialisme enorm heeft
geleden en alleen dankzij het communisme weer uit haar as wist te herrijzen. Maar
je moet niet vergeten dat Shanghai in de jaren twintig en dertig een wereldstad
was, en net zo kosmopolitisch als Londen, New York of Amsterdam.
Wat is er nu nog over van de invloed van de twee families?
De Tweede Wereldoorlog heeft voor beide dynastieën
desastreuze gevolgen gehad. Miljardair-playboy Victor Sassoon wist China
weliswaar te ontvluchten, maar bij terugkomst bleken bijna al zijn bezittingen
door de Communistische Partij te zijn geconfisqueerd. De Kadooris verging het
zo mogelijk nog slechter. Toen de Japanners Shanghai binnenvielen kwamen ze in
een gevangenkamp terecht, waar Elly, de patriarch van de familie, uiteindelijk
zou overlijden. Maar anders dan de Sassoons besloten zijn zoons Lawrence en
Horacio in de regio te blijven. Ze vertrokken naar Hongkong, dat op dat moment nog
een Britse kroonkolonie was, en zijn daar vermogender dan ooit geworden. De
familie behoort vandaag de dag tot de meest prominente van China, en bezit onder
meer een elektriciteitscentrale en de Pensinsula hotelketen.
Hoe houden ze dat vol? Hongkong is inmiddels weer terug bij China, en niet
bepaald een rechtsstaat.
De Kadooris hebben er altijd voor gezorgd dat ze nooit de
Communistische partij hebben bekritiseerd. Dat geduld werd in 1978 beloond,
toen China na dertig jaar weer openging en Lawrence door toenmalig leider Deng Xiaoping
in de armen werd gesloten. En ook nu nog zijn de Kadooris de Chinese overheid
trouw. Zo hebben ze zich niet uitgesproken tegen de recente crackdowns in
Hongkong, die het leven voor gewone Chinezen veel repressiever hebben gemaakt.
Dat roept inderdaad een fundamentele vraag op: hoe balanceer je je zakelijke
verplichtingen met een ethische bedrijfsvoering?
Vervullen ze daarmee een voorbeeldfunctie voor westerse bedrijven die ook zaken
willen doen in China?
Ondernemingen als Siemens, Nokia en Google worstelen met hetzelfde
dilemma. Ik denk dat elk bedrijf daar zijn eigen evenwicht moet zien te vinden.
Dat antwoord hangt ook af van de vraag waar het land uiteindelijk zijn
inspiratie vandaan haalt: het strenge, gesloten en bureaucratische Beijing, of
het levendige en kosmopolitische Shanghai en Hongkong?
Wat denkt u zelf?
Ik denk dat China voorlopig een periode zal doormaken
waarin nationalisme overheerst. Zo krijgen schoolkinderen het nog dagelijks
steeds ingewreven dat Beijing een eeuw lang heeft gezucht onder het juk van koloniale
mogendheden, en dat vreemdelingen niet te vertrouwen zijn. Maar ik hoop dat
China het internationale model op de lange termijn weer zal omhelzen. De
geschiedenis laat zien dat het land pas floreert als het zich openstelt. Het
interessante is dat mijn boek, ondanks de spanningen met de Verenigde Staten,
in het Mandarijns wordt vertaald en ook in China zal verschijnen. Kennelijk zijn
er mensen in de overheid die het belangrijk vinden om ook dit verhaal te
vertellen.
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.