Een Transklasse is niet helemaal overgegaan tot de andere klasse en heeft het besef tussen twee werelden te leven, lees ik in uw boek.
Het begrip ‘sociale stijger’ suggereert dat je ergens vandaan komt en ergens anders terechtkomt – in een hogere sociale klasse. Voor een grote groep mensen is dat ook zo. Zij identificeren zich met de nieuwe klasse en hebben in meer of mindere mate afscheid genomen van hun ouderlijk milieu. Daarnaast zie je dat veel sociale stijgers zich niet helemaal thuis voelen in hun nieuwe wereld, waardering hebben voor het gezin waar ze in opgroeiden en hun familie niet zo maar willen afschrijven. Ze ervaren het soms als een worsteling om de waarden en overtuigingen van hun ouders te verbinden met hun nieuwe leefomgeving, waar andere waarden en normen gelden. Deze mensen noem ik transklasses; ze willen hun afkomst niet ontkennen en geven evenmin aan volledig tot de nieuwe klasse te behoren. Transklasses staan bewust op beide benen in elk van die werelden, hoewel dat door hun innerlijke tegenstrijdigheden soms veel pijn met zich mee brengt.
In de huidige VVD-samenleving bestaat veel waardering voor sociale stijgers. Ze tonen doorzettingsvermogen en zijn op basis van hun eigen merites hogerop gekomen. Wat zelden wordt benoemd, is dat iemand die sociaal is gestegen daar een hoge prijs voor betaalt in de vorm van een scheuring. Een scheuring met je familie en je vriendenkring van vroeger en misschien ook wel met een deel van jezelf. Dit kan leiden tot allerlei emoties, variërend van een licht ongemak tot psychische problemen. De een heeft er dus meer last van dan de ander. In de loop van hun leven weten de meeste transklasses overigens een goede band te onderhouden met hun familie, ook al ontstaat er vaak enige verwijdering. Over het algemeen zijn ze dankbaar voor de kansen die zij zelf hebben gekregen.
U bent een sociale stijger en schopte het als tuindersdochter tot schrijfster en consultant. Toch zegt u in een academisch milieu gevoelig te zijn voor het oordeel van anderen.
Ja, dat is soms nog steeds zo, hoewel het minder wordt. De oorzaak ligt minder in het feit dat ik een tuindersdochter ben en is meer te zoeken in de weg die ik heb afgelegd. Van jongs af aan kwam ik in veel andere milieus en zag dat het daar anders ging, met andere criteria en andere oordelen. Ik wist niet altijd hoe ik mij daar moest gedragen, wat ik moest doen om er bij te horen of gewaardeerd te worden. Wel had ik dat razendsnel in de smiezen en wist me dan aan te passen. Als ik bij een nieuwe opdrachtgever kom in een nieuwe organisatie en de boardroom binnenstap, staan alle antennes uit. Ik wil weten hoe ze naar de wereld kijken, hoe ze oordelen en wat ze belangrijk vinden. Wetend dat ik moet oppassen als ik daar heel erg buiten ga. Want naar mijn gevoel lig ik er dan meteen uit. Natuurlijk stel ik zaken ter discussie als adviseur, maar eerst wil ik zeker weten of we een ‘common ground’ hebben. Zodat ik niet via een subtiel uitsluitingsmechanisme buiten spel wordt gezet. Adviseurs met de ‘zeven vinkjes’ van Joris Luyendijk hebben daar minder last van omdat ze van jongs af aan gewend zijn zich te manifesteren. Ze beschikken over dat vanzelfsprekende zelfvertrouwen en weten hoe ze indruk moeten maken op anderen. Met mijn ruime ervaring weet ik uiteraard wat ik kom doen in een organisatie en lukt het me opdrachten binnen te halen. Maar het is nooit vanzelfsprekend!
U noemt klasse een verborgen dimensie van diversiteit waar organisaties meer aandacht aan moeten geven.
Binnen organisaties is er de laatste tijd veel oog voor diversiteit. Ze hebben aandacht voor het rekruteren en samenbrengen van mensen die van elkaar verschillen. Daarbij gaat het onder meer om geslacht, etniciteit en leeftijd. Klasse is een verborgen dimensie van diversiteit die wel degelijk een rol speelt. Slechts weinig managers komen uit lagere sociaaleconomische milieus, terwijl zeer veel werknemers in zo’n milieu zijn opgegroeid. Dus op het gebied van klasse gebeurt hier iets, maar het is heel onzichtbaar. Uitvoerende medewerkers kennen de managementtaal niet en de sociale codes op hogere posities. Ik pleit er daarom voor om klasse als onderdeel van diversiteit meer bloot te leggen, want dat is echt een blinde vlek. Als je dat als organisatie doet, breng je ook het denken en doen dichter bij elkaar. De denkers zijn meestal mensen uit een hogere klasse en de doeners mensen uit een lagere sociaaleconomische klasse, en dat wordt meestal niet benoemd. Ik heb als coach iemand begeleid die ploegbaas werd van een grote groep monteurs. Zijn leidinggevende oefende veel druk op hem uit om stukken in managementtaal te gaan schrijven en mensen op een bepaalde manier toe te spreken. Zijn monteurs gingen hem daarom steeds meer wantrouwen omdat hij nu tot de andere, vijandige klasse behoorde.
Het is niet meer vanzelfsprekend dat een kind een betere maatschappelijke positie verwerft dan de ouders, zowel wat betreft inkomen als opleidingsniveau.
Zelfs bij ouders van kinderen uit een laag sociaaleconomisch milieu was er die hoop en verwachting dat hun kroost het beter zou krijgen: ‘als je wilt dan kom je er wel’. Onze samenleving is in welvaart en opleidingsniveau enorm gestegen. De beroepsstructuur heeft de grotere instroom van hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt niet kunnen bijbenen. Door een tekort aan passende banen voor hen accepteren velen een baan onder hun niveau. Vanwege de grotere instroom is er ook sprake van diploma-inflatie. Hoger dan academisch of gepromoveerd kan niet, dus je krijgt ook een verdringing aan de top en daarmee concurrentie onder hoogopgeleiden. Sociale daling is ook het gevolg van het toenemende geloof in het meritocratische principe dat maatschappelijk succes een resultante is van eigen inzet en verdienste. We komen er steeds meer achter dat dat niet klopt. Er is geen sprake van kansengelijkheid. Sommige mensen uit de lagere klassen komen er toch niet, ondanks hun keiharde werken. Daarnaast heb je ook kinderen van hoogopgeleide ouders die hetzij uit puberaal verzet, hetzij uit principe niet het leven van hun ouders wensen. Ze willen geen werkweek van tachtig uur maar met hun handen werken, iets ambachtelijks doen. Deze kinderen hechten niet aan een hoge opleiding of status in de vorm van bezit. Hoewel zelfgekozen, is hier ook sprake van een sociale daling en een aantal ouders zal het ervaren als statusverlies.
Kansengelijkheid is volgens u een mythe en maskeert juist een groeiende kansenongelijkheid in het onderwijs.
Laatst zag ik een heel mooi plaatje van een soort deur die open gaat en twee mensen staan op het punt naar binnen te gaan. Ze zijn via verschillende trappen bij de deur aangekomen die in lengte sterk verschillen. De ene trap meet nog geen vijf centimeter terwijl de andere héél erg lang is. Natuurlijk is hier sprake van kansengelijkheid want ze kunnen beiden door die deur. Toch heeft de een veel langere weg afgelegd dan de ander, met veel meer obstakels. Het adagium van kansengelijkheid in onze samenleving verbloemt de ongelijke startposities. Zelfs al voordat kinderen naar groep 1 gaan, bestaan er verschillen in taalverwerving. Op 2-jarige leeftijd is al een verschil te benoemen in woordenschat, onder andere omdat laagopgeleide ouders minder vaak reageren op wat hun kinderen zeggen. Als ze dat doen, herhalen ze vaak wat het kind zegt of geven een ja-nee antwoord op hun vraag. Hoogopgeleide ouders voegen vaak informatie toe aan wat het kind heeft gezegd. Kinderen uit hogere klassen hebben dus, nog voordat ze naar de basisschool gaan, profijt van een groter taalaanbod. Dus voor kinderen uit lagere klassen begint de achterstand al vroeg. In onderzoeken wordt er voor gepleit om kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus twee jaar te laten doen over groep 8, zodat ze meer tijd hebben om hun achterstand in te halen. Het blijkt dat ze dan aanmerkelijk hoger scoren op de Cito-toets. Ook legt het onderwijssysteem wel in mijn optiek erg de nadruk op het waarderen van hoog cognitief presteren en veel minder op het waarderen van menselijke vaardigheden zoals ondernemerschap, creativiteit en handarbeid. Dit heeft te maken met de maatschappelijke onderwaardering voor ambachtelijkheid en het werken met je handen. Door het waarderen van deze vaardigheden creëer je volgens mij meer kansengelijkheid in het onderwijs.
Het ideaal van één brede middenklasse heeft paradoxaal genoeg geleid tot een verscherpte tegenstelling tussen rijk en arm.
Een brede middenklasse vormde lange tijd het ideaal van een gelijkwaardige samenleving en is ontstaan vanuit de gedachte dat we in een egalitaire, klasseloze maatschappij leven. We geloven daar ook zelf in, desgevraagd rekent niemand zich tot een sociale klasse. Ongeacht hun inkomen of opleidingsniveau situeert iedereen zich ongeveer in het midden. De illusie in een maatschappij te leven zonder sociale verschillen heeft zeker bij mensen aan de onderkant (van de middenklasse) verwachtingen gewekt. Ze zouden er toe doen, een luisterend oor vinden en sociaal gaan stijgen. Dit is allemaal niet uitgekomen en dat verklaart hun ressentiment en wantrouwen naar de overheid en de politiek. Een versterkende factor is dat niemand, – ook in deze groep van ‘verongelijkten’ – tot de ‘lagere klasse’ wil behoren omdat daarop wordt neergekeken. Je bent dan een loser omdat je in een samenleving waar iedereen zogenaamd gelijke kansen heeft blijkbaar onvoldoende inzet en motivatie hebt getoond om er te komen. Het is dus belangrijker tot welke klasse je niet behoort dan tot welke je wel denkt te behoren. Je zit niet in de lagere klasse, niet bij de elite maar in het midden. De voorkeur ligt dus in het midden en paradoxaal genoeg vergroot dat de scheidslijnen tussen boven en onder. Ik heb een tweede huis in Frankrijk en de klassenmaatschappij is hier nooit verdwenen; je hebt rijken en armen en een groep mensen daar tussenin. Mensen voelen nog altijd een revolutionair esprit en zijn boos op de heersende klassenverschillen. Ze zijn kwaad op bankierszoontje Macron als hij de benzineprijzen verhoogt, maar niet verongelijkt zoals in Nederland – waar we doen alsof iedereen gelijk is en zo sociale verschillen verdoezelen.
Over Peter Spijker
Peter Spijker is freelance journalist. Hij schrijft regelmatig artikelen voor Managementboek.nl