Pas nu komt het besef dat wie strijdt voor ‘de’ ideale samenleving tig anderen ontmoet die er een andere visie op nahouden. Dat democratie en heilstaat niet samen gaan. Zelfs toen bleek dat men binnen de kraakbeweging meningsverschillen beslechtte met knokpartijen, weigerde Duyvendak zijn eigen gelijk over de parlementaire weg te laten rollen. Het inzicht dat je van een oud-student sociologie mag verwachten ontbreekt in het boek Klimaatactivist in de politiek, een biografie waarin het personage geen geloofwaardige ontwikkeling doormaakt.
"Sommige mensen worden wijzer als ze ouder worden, de meeste worden alleen maar koppiger." Met deze woorden nam Femke Halsema, fractievoorzitter van GroenLinks, het tijdens de boekpresentatie op voor het zopas afgetreden Kamerlid. Wat die koppigheid inhield, lezen we in zijn ontwikkelingsbiografie ‘Klimaatactivist in de politiek’. Want voor het ‘wijzer worden’ ontbreekt overtuigend bewijs.
Duyvendak woonde begin jaren tachtig niet in de democratische rechtsstaat Nederland, maar in de microsamenleving die kraakbeweging heet. De uitvalsbasis tegen alle onrecht in de wereld. En omdat de studenten, werkloze afgestudeerden en uitkeringstrekkers destijds wat te doen moesten hebben, organiseerden ze zichzelf in clubs tegen kernenergie, tegen apartheid en tegen militarisme.
Aan die maatschappelijke betrokkenheid legitimeerden ze hun bestaansrecht, maar de echte drijfveer laat Duyvendak zich ontvallen op pagina 25: "In de jaren tachtig was ik uitgesproken buitenparlementair." Dat is, zo zegt hij er decennia later bij, "overigens iets anders dan anti-parlementair". Hij zou geradicaliseerd zijn nadat de ME hem had geknuppeld bij een ontruimingsactie en zijn bril had vertrapt. Dat was begin jaren tachtig en kort daarna legde hij zich toe op het bouwen van barricades, het stelen van hele militaire noodoperatiekamers en het inbreken bij overheidsinstituten.
Kraken, blokkeren en stelen, daaruit bestond het leven van de jonge Duyvendak. Tegelijkertijd ervoer hij hoe geweld steeds gewoner werd binnen de kraakbeweging. "Mensen veranderden, verhardden, werden cynischer. Wat maatschappelijke acties hadden moeten zijn, verwerd meer een kat-en-muisspel met de politie." En toen ging er een lichtje branden. "Ik zag in de kraakbeweging ook hoe destructief geweld is." Een beetje laat misschien, want de actiegroep Onkruit, waartoe Duyvendak behoorde, presenteerde zich juist als "militante antimilitaristen". Is er een grotere paradox denkbaar? Nee, en dat maakt Duyvendak ongeloofwaardig als hij zegt dat het hem slechts te doen was om het milieu. Zijn hart lag misschien bij een gezonde aarde, maar zijn verstand was zo koppig als de baksteen waarmee zijn vriendjes gooiden. Niet democratie, maar autonomie was wat Duyvendak voorstond. Het ideale klimaat voor het ‘eigen gelijk’.
Het is spijtig dat Duyvendaks afkeer tegen het Nederland van toen nauwelijks een rol speelt in zijn boek. Hij presenteert zich zelfs als een buitenstaander van de kraakbeweging, een jongen die beweert dat hij "nooit een straatvechter is geweest, maar wel meedeed aan het bouwen van barricades". De overheid was voor hem geen instituut dat beïnvloed kon worden, maar juist bestreden moest worden. Geweld, en daaronder vallen ook inbraken en barricades, lijkt hij nooit als instrument verworpen te hebben. Eerder lijkt hij teleurgesteld in het effect ervan. Dat blijkt temeer uit zijn constatering dat anno nu "de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh politiek geweld een andere lading hebben gegeven". Hoe zit dat dan, kwam een baksteen vroeger minder hard aan dan nu?
Nergens gaat Duyvendak in op de buitengewone situatie van de jaren tachtig. Een samenleving binnen een samenleving, waarin tienduizenden mensen in een soort enclaves leefden, zonder gezag en boven de wet. Hoe kon dat zo ontstaan? Faalde hier de democratie? Faalde het gezag? Of faalde het burgerschap? Voelde men zich niet vertegenwoordigd, was het een generatieconflict? Hoe kon het gebeuren dat binnen een democratische rechtsorde een halve generatie koos voor de romantiek van baksteen? Wat voerde de boventoon: de wereld verbeteren of het onbehagen over het functioneren van de democratie? Van een Kamerlid die beweert tot inkeer te zijn gekomen, een die zelfs sociologie heeft gestudeerd, was een passage daarover geen overbodige luxe geweest.
Gelukkig heeft ex-kraker en socioloog Eric van Duivenvoorden die reconstructie wel gemaakt. Op een nuchtere, zelfkritische en beschouwende wijze. "Het enige wat de krakers zeker wisten, is wat zij niet wilden", schrijft hij in zijn boek ‘Een voet tussen de deur’ (Arbeiderspers, 2000). Voor ideologische toekomstvisies hoefde je volgens Van Duivenvoorden niet bij krakers aan te kloppen. Ze vormden een tégenbeweging. Tégen autoriteiten, tégen de consumptiemaatschappij, tégen onderdrukking, uitbuiting en dwang. Kortom, tegen alles wat mensen belet om hun lot zelf in handen te nemen. "Ze komen in actie tegen leegstand en woningnood. Ze bezetten huizen, niet alleen om er te wonen maar als politiek signaal: ik wil zelf beslissen over de dingen die ik doe. Dat is steeds de continuïteit in hun geschiedenis geweest", analyseert hij.
Kenmerkend is ook de opdruk ‘Autonomen’ op affiches die door de harde kern uit de Staatsliedenbuurt van Amsterdam-West verspreid werden, voorafgaand aan de rellen rondom de inhuldiging van koningin Beatrix op 30 april 1980. Met het koningshuis zelf had het protest weinig van doen. Historicus Geert Mak heeft het in zijn essay ‘Geschiedenissen van de stadsoorlog’ (NRC, 2000) over de "Romantiek van baksteen". Het anti-autoritaire gedrag zou terug te voeren zijn op basale vragen als: wie behoort de openbare ruimte toe, waar ligt de grens tussen privé en publiek, van wie is de stad?
Het krakerbestaan bood Duyvendak de mogelijkheid om zich het publieke domein toe te eigenen. Het was voor hem geen noodzaak om te kraken: hij kraakte niet vanuit een dakloze situatie, maar vanuit een gehuurde studentenkamer. "Het bleek allemaal relatief eenvoudig, met een koevoet en een klauwhamer was de woning zo opengebroken", legt hij uit. De groei van het krakersgilde is, zoals sommigen beweren, niet toe te schrijven aan het instorten van de huizenmarkt, het failliet gaan van de hypotheekbanken of de leegstaande panden van projectontwikkelaars, maar aan de aantrekkingskracht van het autonome bestaan. Een groei die Duyvendak stimuleerde door een ware kraakplaag te organiseren. "Binnen een jaar hadden we honderden etages gekraakt en opgeknapt. (..) We kraakten ook enkele huizenblokken."
Duyvendak zwoor dan misschien geweld af, hij was de drijvende kracht achter het bouwen van een anti-democratische microsamenleving. "Waar dat eigenmachtige lot uiteindelijk toe moet leiden", analyseert van Duivenvoorden, "is geen vraag die de doorsneekraker bezighoudt." En inderdaad, waar dat allemaal toe moest leiden, hebben we ook niet van Duyvendak gehoord. Wat stond hij voor samenleving voor? Is democratie voor hem slechts een middel, zoals geweld een middel kan zijn? Of een doel op zich waar het ‘eigen gelijk’ soms moet sneuvelen omwille van een groter, algemeen belang?
Veel jaren ’80 krakers geloofden niet meer in democratische besluiten en dat eindeloze, ideologische gedebatteer dat eraan vooraf moest gaan. Want, zo meenden zij, ook dat leidt alleen maar tot beperking van individuele vrijheden. Liever verkozen zij de spontaniteit van de directe actie. Die waren naar hun mening veel effectiever dan het spel der democratie.
Het stoorde de krakers dat de idealisten van de jaren zestig nu onderling de baantjes in het openbaar bestuur verdeelden. "De grote verliezer van het kraaktijdperk is de sociaal-democratie", zei Stan Van Houcke, oud-kraakverslaggever voor de Stad Radio Amsterdam, in 1997 tegen De Groene Amsterdammer. Volgens hem koos de PvdA destijds voor de "grote-geldinstituten", wat hen volgens de krakers nog meer hypocriet maakte.
Krakers van de jaren tachtig waren vooral anti-politiek en tegelijkertijd maatschappelijk betrokken. Volgens Geert Mak (NRC, 2000) fungeerde het kraakpand als een vaste burcht waarbinnen van harte geëxperimenteerd kon worden met woon-, werk- en leefvormen, en die tegelijkertijd als uitvalsbasis fungeerde tegen alle onrecht in de wereld. Kortom, een samenleving in een samenleving, maar wel Ä—Ä—n die stoelde op de vrijzinnige, tolerante en solidaire tijdsgeest van de jaren zeventig.
Mak verwoordt deze autonomie kernachtig. "Ze begonnen hun panden zelf op te knappen, er ontstonden kleine bedrijfjes, gereedschapsuitlenen ('De Blauwe Duim'), drukkerijtjes en theatertjes. Kraakcafés fungeerden als knooppunten in het netwerk, en tegelijk als financieringsbron. De solidariteit met alle onderdrukten was onbegrensd, vriendschappen en liefdes bloeiden, het leven was intens." Die gedrevenheid om een samenleving in een samenleving te bouwen, mag gezien worden als een protest op zich. Van, zie je wel, we hebben jullie helemaal niet nodig!
Wie ze niet nodig dachten te hebben, moge duidelijk zijn. Hun ouders. De opstandigheid van de krakers is terug te voeren op het grootste generatieconflict ooit in de Nederlandse geschiedenis. Ze manifesteerden zich als uiterst links, maar moesten niets hebben van linkse politieke partijen als de PvdA. De sociaal-democraten bestreden zij juist. Het waren in hun ogen de uitwassen van het kapitalisme die al vanaf 1946 de hoofdstad bestierden.
Wim Polak (1977-1983) en Ed van Thijn (1983-1994) zwaaiden destijds de scepter over de hoofdstad. In de tijd dat de kraakcultuur van de jaren tachtig wortel schoot en uitgroeide tot een beweging van twintigduizend leden, stond het centrum-rechtse kabinet-Van Agt (1977-1981) aan het roer.
Maar de echte geboorte van de beweging die de hoofdstad in zijn greep hield gaat terug naar 1975: het baksteengooi-protest tegen de aanleg van een metrotunnel, beter bekend als de ‘Nieuwmarktrellen’. Dat was de tijd van het linkse kabinet-Den Uyl. Een coalitie van maar liefst vijf regeringspartijen (PvdA, PPR, D66, KVP en ARP), welke als meest progressief de geschiedenis in zou gaan. Politici die - net als krakers - solidair waren met de minderbedeelden.
En toch zagen de krakers reden om zich af te zetten tegen hen én vooral de generatie die de linkse bestuurders in het zadel had geholpen. De ‘linkse’ krakers moesten niets hebben van deze ‘linkse kerk’. De zoektocht naar een verklaring voor de kraakcultuur lijkt hiermee in een impasse te komen. Krakers van de jaren ’80 zouden immers sympathie moeten hebben voor de generatie die tegen het onrecht in de wereld streed en hun idealen wist om te zetten in gevestigde belangen.
Toch waren het die gevestigde belangen waar de krakers zo’n hekel aan hadden. Niet voor niets noemt auteur Gerry van der List in het boekje ‘Premier’ (Elsevier, 2005) oud-premier Den Uyl een "drammerige hervormer". De ‘linkse kerk’ had via parlementaire weg de nieuwe zakelijkheid van het poldermodel geïntroduceerd. Een overlegcultuur, waarin ideologieën dogma’s waren geworden. Vastomlijnde geloofsartikelen waar geen speld tussen te krijgen was. Een soort verzuiling, waarvan een beklemmende werking uit ging. Althans voor de generatie die er niet zelf voor gevochten had.
De krakers waren dus politiek dakloos. De twintiger Wijnand Duyvendak was politiek dakloos. De vraag is of hij dat onderdak vond bij de kraakbeweging. Nee, de kraakbeweging was - zo schrijft Duyvendak - een ongeordend geheel van "tientallen, zo niet honderden, groepjes, scènes, buurtkraakgroepen en loslopende individuen die elkaar bij bepaalde acties vonden".
De kraakbeweging was allesbehalve politiek, allesbehalve democratisch. "Gezamenlijke besluiten werden niet genomen. (..) Steeds meer sloeg het geweld in de kraakbeweging naar binnen."
In dat milieu voelde Duyvendak zich thuis, hoewel hij "wel pogingen ondernam de geweldsspiraal te doorbreken". Maar toch, ideologie ging voor Duyvendak boven democratie. "De eis dat je je acties moet richten op de politieke besluitvorming en je binnen de grenzen van de wet moet blijven, ontwikkelde zich pas gaandeweg," aldus Duyvendak.
Dat ‘gaandeweg’ heet carrière; bij elke nieuwe functieaanvaarding maakte hij zich het instrumentarium dat daarbij hoorde eigen. Als activist de baksteen, als belangenbehartiger het pamflet en als Kamerlid de motie. Uit de mond van Duyvendak klinkt het alsof een kapper zegt: die snoeischaar gebruik ik niet meer, mijn verleden als tuinman heb ik afgezworen. Democratie is nu Duyvendaks middel, maar was nooit zijn doel.
Over Steven de Jong
Steven de Jong is zelfstandig redacteur (Stevenschrijft.nl) en schrijver van de roman Bezorgde burgers (Lebowksi). In 2023 reageerde hij, namens Stichting Support Stotteren en Start Foundation, op tachtig vacatures met de vraag of de functie ook openstaat voor gekwalificeerde kandidaten die stotteren. Een ontluisterende verkenning waarvan hij verslag doet in De kracht van het verschil (Durden).