Malcolm Gladwell schrijft in zijn bestseller Uitblinkers: ‘Zodra een musicus genoeg vaardigheden heeft om bij een top muziekschool toegelaten te worden, dan is hoe hard iemand werkt wat de ene artiest van de andere onderscheidt. Dat is alles. Bovendien, de mensen helemaal aan de top werken niet alleen harder of zelfs veel harder dan de rest. Ze werken veel, veel harder.’ En: ‘Sterker nog, onderzoekers zijn overeengekomen wat het magische nummer voor echte expertise is: tienduizend uur.’
Het is een voorbeeld van alles-of-niets-denken dat in zoveel populairwetenschappelijke boeken naar voren komt. Lag eerst alles in onze genen opgeslagen, daarna schoot de boodschap door naar het andere uiterste: de omgeving zorgde ervoor of iemand de carrièreladder zou bestormen of dat hij zou mislukken. Schrijvers, journalisten en wetenschappers trekken vaak naar deze extremen. Is het niet in hun boeken, dan toch zeker in de interviews en artikelen in mediarubrieken waarin ze hun boeken aanprijzen.
De hoopvolle boodschap van Gladwell dat uitblinken bijna volledig is terug te brengen tot hoeveel uur iemand oefent, is gebaseerd op het onderzoek van de gerenommeerde wetenschapper K. Anders Ericsson. Hij stelde twintig jaar geleden al dat de prestaties van experts voortkomen uit een lange periode van ‘deliberate practice’, trainingen waarin iemand steeds voldoende wordt uitgedaagd, in plaats van aangeboren talent.
Hoewel Ericsson niet ontkent dat genetische beperkingen, zoals lichaamslengte, een expert kan tegenwerken in sport, ziet hij geen bewijs voor genetische beperkingen in onderzoek naar prestatieverschillen in (hoge) intelligentie en andere, minder fysiek gedreven vaardigheden. Ericsson vond bijvoorbeeld dat top musici duizenden uren meer ‘deliberate practice’ achter hun kiezen hadden dan musici die minder bereikten. In Uitblinkers voegt Gladwell daar anekdotische voorbeelden van onder andere The Beatles en Bill Gates aan toe. Conclusie: het overgrote deel van een uitmuntende prestatie komt voort uit hoeveel uur iemand erin stopt. Aanleg eat your heart out.
Een recent onderzoek suggereert dat deze claim overdreven is. De onderzoekers analyseerden de data van veertien onderzoeken naar uitmuntende schaakspelers en musici en vonden dat prestaties voor ‘slechts’ 30 procent verklaard konden worden door hoeveel uur iemand had geoefend. Training was dus niet alles wat je nodig had om iemands prestatie te voorspellen er leken meer factoren in het spel die samen twee derde van de prestatie verklaarden.
Scott Barry Kaufman, assistent-professor psychologie aan de New York University, zegt in een artikel van Time dat aangeboren talent altijd een rol speelt in een vaardigheid, net als training om dit talent aan te scherpen. ‘Het onderzoeksveld dient verder te gaan dan deze simplistische vragen als "Is het praktijk of talent?" en moet kijken naar het hele spectrum van persoonlijke karakteristieken dat betrokken is.’
Zelfs bij een meer genuanceerde mening over expertise blijven er voldoende kansen over voor mensen die willen uitblinken, zegt Kaufman. ‘Niet iedereen kan in alles een expert zijn. Maar ik denk wel dat ieder persoon de potentie heeft om een genie te zijn in iets.’