Het is drie uur in de ochtend als we wakker schrikken van luid gebons op de voordeur.
‘Hoorde jij dat ook?’
Natuurlijk hoorde ze het. Maar we durven geen van beiden naar het raam om te zien wie er in het holst van de nacht beneden op de veranda staat. Het zal geen bekende zijn, want we kennen hier nog niemand, behalve de overbuurman.
Toch even gluren. Buiten is het pikkedonker, niets te zien. Alleen krekelgeluiden te horen.
Wie van ons sluipt naar beneden? Er hangen nog geen gordijnen. Straks is het een valstrik, kijk je zo in de loop van een pistool – zulke dingen gebeuren hier, heb ik gelezen.
Terug onder de lakens. Doen alsof het de wind was? Of een boos wasbeertje?
‘Laten we maar niet stoer doen’, zeg ik.
Maar beneden op de keukentafel ligt een envelop met drieduizend Amerikaanse dollars met elastiekjes eromheen: de borg en de eerste maanden huur van ons droomhuis.
En weer klinkt het gebons, luider en driftiger. Onze harten bonken nu mee.
Drie dagen geleden zijn mijn vrouw en ik met onze kat en vier koffers naar St. Louis, Missouri gevlogen, een stad aan de rivier de Mississippi, niet ver van waar die samenvloeit met de Missouri — veel meer dan dat wisten we niet. Alleen nog wat Wikipediafeitjes:
- Het Budweiserbier komt er vandaan.
- De rapper Nelly, bekend van de hit ‘Hot in Herre’, woont er.
- De honkbalclub St. Louis Cardinals is een van de beste van Amerika.
- De bekendste attractie is de Arch, een roestvrijstalen triomfboog van 192 meter hoog.
Geen heel toeristische stad, geen place to be, maar we zijn hier ook niet als toeristen. We zijn hier beland door een speling van het lot. Beter gezegd, vanwege een melkzuurbacterie.
Mijn vrouw is microbioloog, ze deed in Amsterdam promotieonderzoek naar de bacterie Lactobacillus johnsonii. Dat onderzoek wilde ze voortzetten. En dat bleek maar op een paar plekken ter wereld te kunnen, waaronder in een laboratorium in St. Louis. We moesten googelen om te weten waar dat lag. Daarna pakten we onze biezen, vlogen een bacterie achterna, naar het beloofde land.
Amerika trok me nooit zo. Ik ben er ook nooit geweest, op een paar dagen New York na. (En je kunt je afvragen of je New York wel mag meetellen, het leek me eerder een eiland op zich.) Ik reis liever naar plaatsen die me nieuw of spannend lijken: Algiers, New Delhi, Shanghai. Amerika? Dat land kon ik al blind uittekenen, dacht ik altijd, dankzij boeken, bioscoopfilms en het NOS Journaal.
St. Louis kende ik dan weer niet van de film. Je hoorde sowieso zelden wat over die stad. Dat kwam waarschijnlijk, zo redeneerde ik voor we vertrokken, omdat er in St. Louis nooit iets van belang gebeurde. St. Louis klonk niet zo magisch als New York of Los Angeles, eerder als een soort Luik of Almelo.
En eerlijk gezegd kwam dat me uitstekend uit. De afgelopen jaren had ik als columnist bij NRC Handelsblad gewerkt, maar ik was een beetje moe geworden van de eeuwige nieuwscyclus en het debat, van elke week een mening inleveren. Mijn droom was eindelijk een roman te gaan schrijven, ik had al een synopsis gemaakt, zelfs al een contract getekend, champagne erbij.
Dus dat vertelde ik mijn vrienden: ik ging in Amerika mijn magnum opus schrijven, in een stad waar nooit wat gebeurde, in een land dat ik al kende. Had ik me vooraf beter moeten inlezen? Absoluut. Maar zou er wel een reisgids bestaan die me had kunnen waarschuwen voor wat ik hier in St. Louis zou aantreffen?
Want dit is een van de meest gesegregeerde steden van Amerika, las ik al snel in ons nieuwe huis in St. Louis. ‘Deze stad is Apartheid City’, zei ik tegen mijn vrouw. En dit bleek inderdaad geen nieuws, dit was gewoon de status quo. Ik vond tenminste weinig woedende opiniestukken over de antiek aandoende rassenscheiding; in de nieuwsberichten over het noorden van St. Louis ging het vooral over misdaad en straf.
Misdaadcijfers bleken hier veel beter toegankelijk dan in Nederland. Ik stuitte bijvoorbeeld op een handige ‘buienradar’ van St. Louis, met de meest recente berovingen, inbraken en moorden per wijk. Ik vond talloze ranglijstjes van gevaarlijke steden.
Ik las dat St. Louis net de nummer-één-positie had overgenomen van Detroit, als gewelddadigste stad van Amerika. En dat de misdaad het hoogst was op de plekken waar veel zwarte Amerikanen wonen. En, leerde ik, dat wij in een wijk waren gaan wonen waar driekwart zwart was.
Het is met veiligheid zoals met gezondheid: als je er bezorgd over bent, kun je er beter niet al te veel over googelen, en toch is dat juist wat je doet. Handig, al die data; je wordt er alleen wel een beetje naar van.
En paranoïde. Want je kunt al die statistieken vast heel goed nuanceren – zo leerde ik later ook – maar als er in het holst van de nacht op de deur van je nieuwe huis wordt gebonsd, is het slecht kansrekenen.
Mijn vrouw en ik zitten rechtop in bed. In Nederland zouden we wellicht de deur op een kiertje doen. Maar hier bellen we de politie. Al binnen een paar minuten zien we de blauwe lichten in de nacht. Buiten treffen we twee agenten, ze zijn in gesprek met een zwarte vrouw van een jaar of dertig. Ze wijst naar ons, beweert dat ze ons kent. Misschien is ze gewoon wat in de war, of vergiste ze zich in een deur.
Ik weet wel dat de geest van St. Louis zich meteen in die eerste dagen meester van me maakt. Deze stad, met al zijn geschiedenis, is mijn zenuwstelsel aan het binnendringen. Het is een stad waar ik het liefst binnen blijf, een stad die me bang maakt.
Bang, ja, maar ook boos. Want dit Amerika, waar ik bij toeval ben beland, doet me eerder denken aan wat ik zag in Kaapstad of New Delhi. Waarom zou je naar een land gaan waar je al bent geweest? Nou, bijvoorbeeld omdat je er nog helemaal niets van hebt gezien.
Dit verhaal is een voorpublicatie uit Amerikanen lopen niet, dat verscheen bij De Correspondent.