De auteurs beschrijven zes dimensies waarop nationale culturen van elkaar verschillen, gebaseerd op jaren van onderzoek door wetenschappers uit verschillende landen. Per dimensie komen niet alleen de bijbehorende waarden aan bod, maar ook hoe deze waarden hun weerslag vinden in bijna alle aspecten van het dagelijks leven, van hoe onze schoolsystemen zijn ingericht tot wat we belangrijk vinden in onze levenspartner.
Die uitingen worden iedere paar pagina’s samengevat in handige lijstjes, waardoor het boek ook prima als naslagwerk te gebruiken is. Het is fascinerend om te zien hoe al deze verschillende aspecten met elkaar in verband worden gebracht. Een van de dimensies is bijvoorbeeld ‘onzekerheidsvermijding’, de mate waarin mensen zich bedreigd voelen door onbekende of ambigue situaties. Nederland scoort hierop betrekkelijk laag, wat ervoor zorgt dat we redelijk ontspannen omgangsnormen hebben, dat onze reclames humor bevatten en dat onze bedrijven goed zijn in innovatie.
Duitsland scoort hoog op deze dimensie: hier worden stiptheid en correcte aanspreektitels gewaardeerd, bevatten reclames voornamelijk wetenschappers in laboratoriumjassen en onderscheidt het bedrijfsleven zich door het perfectioneren van bestaande ideeën. Ook het feit dat ik, met mijn achtergrond in psychologie en rechten, bij een adviesbureau kan werken is een uiting van deze dimensie. In Nederland is het voldoende dat mijn leidinggevenden vertrouwen hebben in mijn potentie; in Duitsland moet zekerheid over geschiktheid van kandidaten blijken uit de juiste papieren.
Ik zie ineens overal de invloed van cultuur. Ik leer op mijn werk dat het goed is als ik mondig en proactief ben, dat ik kritische vragen mag stellen en dat ik niet bang moet zijn om toe te geven dat ik iets niet weet. Dit past precies binnen de cultuur waarin ik ben opgegroeid: een cultuur waarin de machtsafstanden klein zijn, waarin onzekerheidsvermijding relatief laag is en waarin het voorkomen van gezichtsverlies (zowel van mij als van mijn opdrachtgever) niet zo belangrijk is. Het betekent dat wat in Nederland (en door mij) wordt gezien als kwaliteit ergens anders (en voor mensen met een andere culturele achtergrond) wel eens een zwakte zou kunnen zijn.
De auteurs merken dan ook terecht op dat veel managementtheorieën cultureel gekleurd zijn, terwijl ze vaak pretenderen universeel toepasbaar te zijn. Bedenkers van managementtheorieën zijn immers ook kinderen van hun eigen cultuur. Zo blijkt uit onderzoek dat MBA-studenten van verschillende nationaliteiten met andere oplossingen komen voor dezelfde businesscase.
Naast de zes dimensies van nationale culturen beschrijft het boek ook zes dimensies in organisatieculturen, die binnen een nationale cultuur en zelfs binnen een organisatie van elkaar kunnen verschillen. Organisatieculturen zijn minder diep geworteld dan nationale culturen en gemakkelijker te veranderen. Vreemd genoeg vind ik dit het minst interessante deel van het boek, terwijl het voor mijn werk het meest praktisch toepasbaar zou moeten zijn.
Helaas blijft het hier voor mijn gevoel wat hangen in oppervlakkigheden. Ook begint me hier het gevoel te bekruipen dat het allemaal best in minder pagina’s had gekund. Ik word net te vaak afgeleid door gedetailleerde beschrijvingen van onderzoeksmethoden en correlaties of alinea’s die in één zin kunnen worden samengevat. Dat is jammer, want het maakt het boek minder aantrekkelijk voor mensen met iets minder doorzettingsvermogen en zoals gezegd vind ik dat eigenlijk iedereen het zou moeten lezen.