In 'De managementmythe' kritiseert Matthew Stewart zowel de inhoud van de managementtheorieën, de praktijk van managementadviseurs, de onkunde van de MBA-opleidingen, de onwetendheid van de opdrachtgevers en de kwalijke gang van zaken binnen de gerenommeerde adviesbureaus. Wie is deze auteur? Metthew Stewart promoveerde als 25-jarige op de negentiende eeuwse Duitse filosofie. Zijn werkervaring bestond tot dan toe uit werk in een fastfoodcorner. Hij wist niets van solliciteren en schreef een drieregelig briefje aan een tiental adviesbureaus. Tot zijn eigen verrassing werd hij aangenomen, hoewel zijn kennis van de managementtheorieën niet verder ging dan een poster in de personeelskantine die de loftrompet stak over deugden van Kwaliteit! Service! Zindelijkheid! Hij was verbijsterd toen hij een beginsalaris kreeg aangeboden van 75.000 dollar.
Een idioot bedrag voor een voor de arbeidsmarkt ongeschikte filosoof. Toen al twijfelde Steward aan het gezonde verstand van de vennoten van de firma. Weldra had hij echter redenen te over zich af te vragen wie wie bij de neus nam, want het duurde niet lang voor hij bij cliënten werd weggezet à raison van een half miljoen dollar per jaar. Bij zijn afscheid van de universiteit vroeg één van zijn hoogleraren zich het volgende af. Hoe kunnen zo velen die zo weinig weten zoveel verdienen door andere mensen, die er nota bene voor worden betaald het te weten, te vertellen hoe zij hun werk moeten doen? De auteur deed het advieswerk tien jaar. Werk waar, volgens Stewart, het stellen van de juiste vragen veel belangrijker is dan het vinden van de juiste antwoorden, waar kwesties niet worden opgelost, maar tijdelijk worden gesust en waar de grootste beloning gaat naar degene die gericht weet te blijven op de zaak die er echt toe doet. Hoe geloofwaardig is een boek waarin wordt betoogd dat onnozelheid en boeverigheid de boventoon voeren in de adviespraktijk? En waarin niemand dat echt ziet, behalve ene Matthew Stewart. Die zich bovendien tien jaar, ten eigen bate, bediende van boeverigheid en onnozelheid. 'Soms was het juist de absurditeit van de klus die me aan de gang hield. Iemand die twee keer zo oud is proberen te helpen met een probleem waar je pas in het vliegtuig iets over hebt gelezen, kan een aardige uitdaging zijn.' (blz.100) Ik ben zelf te weinig masochist om van dit soort teksten te genieten. Bovendien geeft Stewart voldoende aanleiding om alles wat hij schrijft met een behoorlijke korrel zout te nemen. Zo betuigt hij in zijn dankwoord dank aan zijn vele collega's en cliënten met wie hij als managementadviseur werkte. 'Ik neem aan dat zij er geen bezwaar tegen hebben niet met naam en toenaam te worden genoemd.' Je weet dus niet wie dat zijn. Over zijn tienjarige ervaring valt overigens ook nog wel te twijfelen, want op bladzijde 102 schrijft de auteur dat hij enkele maanden na zijn achtentwintigste jaar zijn ontslag indiende, dankbaar voor de ervaring en er vast van overtuigd nooit meer als managementadviseur te zullen werken. Hoe dat kan als je tien jaar werkte en op je 25ste promoveerde, is mij een raadsel. Het doel van dit boek is, volgens de schrijver, om het idee te vervangen dat management een technische discipline is. Het is in zijn ogen een geesteswetenschap. En vaak nog een geesteszieke wetenschap. Maar optellen moet toch wel lukken? Kortom: een boek vol overdrijving, waarin opdrachtgevers en adviseurs worden neergezet als onnozelaars en graaiers. En waarin vier eigenschappen voor succes worden benoemd: zorg voor een goede afkomst, zet hoog in, werk hard en bedrieg. Als zo'n recept u aanspreekt, is 'De managementmythe' een goed boek. Zo niet, laat het liggen!