Toerekening van kennis aan rechtspersonen
Gebonden Nederlands 2017 1e druk 9789013143430Samenvatting
Veel regels in het burgerlijk recht en ondernemingsrecht verbinden een rechtsgevolg aan de aanwezigheid van kennis bij de betrokken partijen. Maar wat weet een rechtspersoon? Deze uitgave zoekt het antwoord - en biedt daarmee voor het eerst heldere inzichten voor professionals in het burgerlijk recht en ondernemingsrecht.
Een rechtspersoon heeft geen hersens. De vraag wat een rechtspersoon weet, is dan ook grotendeels een juridische vraag. Het is weliswaar een vraag die in de praktijk vaak wordt gesteld, maar in de Nederlandse rechtsliteratuur is tot op heden nooit een grondig en diepgaand antwoord gegeven. Toerekening van kennis aan rechtspersonen brengt daar verandering in.
Alle voor dit onderwerp relevante zaken, van de redenen om kennis toe te rekenen tot de stelplicht en bewijslast, worden op een concrete en toegankelijke manier met talrijke voorbeelden beschreven. De uitgave geeft u ook een blik over de grens van uw eigen vakgebied door aandacht te besteden aan de invloed van het strafrecht (geheimhoudingsplichten), privacyrecht en financieeltoezichtsrecht (Chinese walls) op de toerekening van kennis. Toerekening van kennis aan rechtspersonen is interessant voor juristen in het burgerlijk recht en het ondernemingsrecht, maar ook voor juristen in het strafrecht en bestuursrecht. Ook in die vakgebieden speelt immers regelmatig de vraag: wat weet een rechtspersoon?
Specificaties
Lezersrecensies
Inhoudsopgave
AFKORTINGEN XVII
DEEL I: ALGEMEEN KADER 1
Hoofdstuk 1 Inleiding 3
1.1 Probleemstelling en belang van het onderzoek 3
1.2 Afbakening 7
1.3 Plan van behandeling 11
1.4 Onderzoeksmethoden 12
1.4.1 Informatievergaring 12
1.4.2 Rechtsvergelijking 13
1.4.3 Empirisch onderzoek 16
1.4.4 Openheid over eigen belangen van de onderzoeker 17
1.5 Terminologie en jargon 17
Hoofdstuk 2 Kennis 21
2.1 Inleiding 21
2.2 De relevantie van kennis 21
2.3 De rol van kennis in het burgerlijk recht 23
2.4 Kennis versus gedragingen 25
2.5 Kennisgradaties (typen kennis) 27
2.5.1 Inleiding 27
2.5.2 Subjectieve kennis 27
2.5.3 Opzet en dergelijke 29
2.5.4 Objectieve kennis 30
2.5.5 Roekeloosheid, grove schuld en dergelijke 38
2.5.6 Kennisgeving 39
2.5.7 Geacht worden te weten 40
2.5.8 Organisatiewetenschap 40
2.5.9 Kenbaarheid 42
2.6 Ratio voor keuze van het type kennis 42
2.7 Bewijs van kennis 44
2.8 Conclusie 46
Hoofdstuk 3 Toerekening 49
3.1 Inleiding 49
3.2 De term ‘toerekening’ 49
3.3 Is toegerekende kennis een vorm van objectieve kennis? 52
3.4 De vele gedaanten van toerekening 55
3.5 Toerekening van kennis aan de rechtspersoon als toedeling van een risico 56
3.6 Soms is toerekening van kennis overbodig 59
3.7 Wetenschap is bij de rechtspersoon een relatief begrip 60
3.8 Conclusie 64
Hoofdstuk 4 Rationes voor toerekening van kennis 67
4.1 Inleiding 67
4.2 De verscheidene rationes 68
4.2.1 Profijtbeginsel 68
4.2.2 Beheersing van risico’s 70
4.2.3 Het voorkomen van misbruik 71
4.2.4 Gerechtvaardigd perspectief van de wederpartij; vertrouwensbeginsel; eenheid van organisatie 72
4.2.5 Gelijkheidsargument 75
4.3 Conclusie 77
Hoofdstuk 5 Grondslagen voor kennistoerekening en de betekenis van het Babbel-criterium 79
5.1 Inleiding 79
5.2 Het verbazingwekkende gebrek aan wettelijke grondslagen 80
5.3 Inventarisatie van wettelijke grondslagen 82
5.4 Contractuele grondslag 84
5.5 Ontwikkeling van het Babbel-criterium 84
5.5.1 Inleiding 84
5.5.2 De klassieke theorieën: orgaanleer en fictieleer 85
5.5.3 Toepassing orgaanleer en fictieleer op kennis van functionarissen 86
5.5.4 Feitelijke handelingen: van orgaanleer naar Babbel-criterium 90
5.6 Geschiktheid van het Babbel-criterium voor toerekening van kennis 96
5.6.1 Rechtspraak van de Hoge Raad 96
5.6.2 Het perspectief van de wederpartij: vertrouwensgevallen 97
5.6.3 Verkeersopvattingen en de redelijkheid en billijkheid 100
5.7 Invulling van het Babbel-criterium 105
5.8 Conclusie 106
DEEL II: DE EENVOUDIGE GEVALLEN 107
Hoofdstuk 6 Rechtshandelingen: art. 3:66 lid 2 BW 109
6.1 Inleiding 109
6.2 Totstandkomingsgeschiedenis van art. 3:66 lid 2 BW: verwantschap met § 166 BGB 112
6.2.1 Oud BW 112
6.2.2 De Unidroit-voorontwerpen 112
6.2.3 Verwantschap tussen art. 3:66 lid 2 BW en § 166 BGB 115
6.3 Leer van het grootste aandeel: betekenis en toepassing 118
6.3.1 Feitenkennis en deskundigheid 118
6.3.2 Wat is een aandeel? 118
6.3.3 Wie geldt bij rechtspersonen als volmachtgever? 122
6.3.4 De gevolmachtigde is tevens de wederpartij 123
6.3.5 Meerdere gevolmachtigden en ondervolmacht 125
6.3.6 Welke gedragingen behoren tot ‘het verrichten van een rechtshandeling’? 126
6.3.7 Rechtsverhouding tussen volmachtgever en een ander dan zijn wederpartij 130
6.4 Conclusie 132
Hoofdstuk 7 Kennis van functionarissen in het ‘standaard’geval 135
7.1 Inleiding 135
7.2 Voorbeelden van standaardgevallen 137
7.3 Toerekening enkel op basis van werknemerschap 140
7.4 Analoge toepassing van art. 6:76 en 6:170 BW 142
7.5 Analoge toepassing van art. 3:66 lid 2 BW 145
7.5.1 Literatuur en lagere rechtspraak 145
7.5.2 Hoge Raad: Ontvanger/Voorsluijs 147
7.5.3 Complicaties bij analoge toepassing van art. 3:66 lid 2 BW 151
7.6 De Wissensvertreter 153
7.6.1 Inleiding 153
7.6.2 Rechtspraak over analoge toepassing van § 166 BGB 154
7.6.3 Het concept Wissensvertretung 157
7.6.4 De Wissensvertreter in het Nederlandse recht 161
7.7 Een hoofdregel voor de toerekening van kennis van functionarissen aan rechtspersonen in het standaardgeval 164
7.7.1 Het te beoordelen aspect van de rechtsverhouding 164
7.7.2 De hoofdregel 165
7.7.3 Toepassing van de hoofdregel 167
7.7.4 Hoofdregel leent zich niet voor gevallen van kennisversplintering 169
7.8 Verfijningen van de hoofdregel 170
7.8.1 Informatie doorgeven vs. zelf actie ondernemen: voorzienbare relevantie 170
7.8.2 Informatie doorgeven vs. zelf actie ondernemen: strekking van de norm 171
7.8.3 Informatie doorgeven vs. zelf actie ondernemen: moment van kennisname 173
7.8.4 Meerdere functionarissen 176
7.8.5 Perspectief van de wederpartij 176
7.9 Geheimhoudingsplichten 177
7.10 Derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid 178
7.11 Stelplicht en bewijslast 181
7.12 Opzet en bewuste roekeloosheid: ‘eigen’ kennis van de rechtspersoon vereist 182
7.12.1 Inleiding 182
7.12.2 Exoneratieclausules 183
7.12.3 Regres op de werkgever 186
7.12.4 Aantasting van de bescherming van de verzekerde 188
7.13 Conclusie 190
Hoofdstuk 8 Kennis van organen in het standaardgeval 193
8.1 Inleiding 193
8.2 Kenmerken van de functie van organen 195
8.3 Het bestuur 197
8.3.1 Rechtshandelingen 197
8.3.2 Ander handelen of nalaten 200
8.3.3 Slotsom 202
8.4 Met bestuurders vergelijkbare personen 202
8.5 Andere organen – algemeen 206
8.5.1 Typen organen 206
8.5.2 Het standaardgeval bij andere organen dan het bestuur: de rol van besluiten 207
8.6 Raad van commissarissen 210
8.6.1 Inleiding 210
8.6.2 Rvc als vertegenwoordiger van de rechtspersoon 211
8.6.3 Andere besluiten met externe werking 213
8.6.4 Kennis van een individuele commissaris 214
8.6.5 Duits recht 214
8.6.6 Slotsom 216
8.7 Niet-uitvoerende bestuurders 216
8.8 De algemene vergadering 218
8.8.1 Inleiding 218
8.8.2 Algemene vergadering als vertegenwoordiger van de rechtspersoon 218
8.8.3 Andere besluiten met externe werking 221
8.8.4 Kennis van een individuele aandeelhouder of lid 222
8.8.5 Aanwijzingen door de algemene vergadering 224
8.8.6 Duits recht 224
8.8.7 Slotsom 225
8.9 Conclusie 225
DEEL III: DE INGEWIKKELDE GEVALLEN 227
Hoofdstuk 9 Kennisversplintering 229
9.1 Inleiding 229
9.2 Afbakening van het begrip kennisversplintering 232
9.3 Aansprakelijkheid voor hulppersonen en hulpzaken: eenduidige oplossing 234
9.4 Kennisversplintering en het Babbel-criterium 235
9.5 Beperkte rechtsontwikkeling ten aanzien van kennisversplintering in Nederland 239
9.6 Kennisversplintering in het Duitse recht: Wissensaufspaltung, Wissenszusammenrechnung en de Organisationspflicht 241
9.6.1 Inleiding 241
9.6.2 Kennistoerekening gegrond op § 166 BGB 243
9.6.3 ‘Voorwerk’ voor Organisationspflicht als grondslag voor kennistoerekening 247
9.6.4 Altlasten: BGH neemt Organisationspflicht aan 251
9.6.5 Toepassing en verfijning van de Organisationspflicht 254
9.6.6 Kwalificatie en functie van de Organisationspflicht 260
9.6.7 Kritiek in de Duitse rechtsliteratuur op de Organisationspflicht 262
9.7 Organisatieplicht en organisatiebeginsel in het Nederlandse recht 264
9.8 Kwalificatie en functie van de organisatieplicht naar Nederlandse recht 271
9.9 Organisatieplicht: ook relevant bij subjectieve kennis en opzet? 275
9.10 Organisatieplicht: toerekening op basis van schuld of van risico? 280
9.11 Organisatieplicht: implicaties voor stelplicht en bewijslast 291
9.12 Gezichtspunten bij het bepalen van de verkeersopvattingen in het concrete geval 294
9.12.1 Inleiding 294
9.12.2 Voorzienbare relevantie van de informatie 298
9.12.3 Aanleiding tot het opvragen of raadplegen van informatie 304
9.12.4 Strekking van de norm 306
9.12.5 Functie/positie/deskundigheid van de functionaris 306
9.12.6 Oorzaak van de kennisversplintering 313
9.12.7 Tijdsverloop 314
9.12.8 Bezwaarlijkheid van opslag, doorgifte en raadpleging van informatie 316
9.12.9 Samenhang tussen activiteit van wetende en handelende functionaris 319
9.12.10 Presentatie van de organisatie als eenheid 321
9.12.11 Motief voor niet-delen of niet-opvragen van kennis 322
9.12.12 Bron van kennis 323
9.12.13 Professionaliteit van de rechtspersoon 323
9.12.14 Aard en inhoud van de rechtsverhouding 323
9.13 Gezichtspunten in ‘vertrouwensgevallen’ 325
9.13.1 Inleiding 325
9.13.2 Kennis, deskundigheid en hoedanigheid wederpartij 326
9.13.3 Gewekte verwachtingen ten aanzien van interne kennisdeling 328
9.13.4 (Nogmaals) aard en inhoud van de rechtsverhouding 328
9.14 En organen dan? 329
9.15 De rechtsgevolgen van ‘verzachtende omstandigheden’ 332
9.16 Conclusie 334
Hoofdstuk 10 Legitieme beperking van interne informatieuitwisseling 339
10.1 Inleiding 339
10.2 Commuun strafrecht (art. 272-273 Sr) 342
10.2.1 Wettelijk kader 342
10.2.2 Consequenties voor toerekening van kennis 345
10.3 Bescherming van persoonsgegevens 350
10.3.1 Wettelijk kader 350
10.3.2 Consequenties voor toerekening van kennis 355
10.4 Chinese walls 364
10.4.1 Inleiding 364
10.4.2 Wettelijk kader 366
10.4.3 Consequenties voor de (civielrechtelijke) toerekening van kennis 373
10.5 Ad hoc afscherming van informatie ter voorkoming van handel met voorwetenschap 382
10.5.1 Wettelijk kader 382
10.5.2 Consequenties voor (civielrechtelijke) toerekening van kennis 383
10.6 Contractuele geheimhoudingsplichten 386
10.6.1 Typen geheimhoudingsplichten 386
10.6.2 Consequenties voor toerekening van kennis 386
10.7 Begrijpelijke, maar niet verplichte geheimhouding: gevoelige informatie 388
10.8 Conclusie 390
Hoofdstuk 11 Kennis dragen in meerdere hoedanigheden 393
11.1 Inleiding 393
11.2 Wat hebben ‘hoedanigheidssituaties’ gemeen? 394
11.3 Privékennis 395
11.3.1 Inleiding en afbakening 395
11.3.2 Standaardgeval – uitgangspunt: ‘schizofrenie-argument’ 397
11.3.3 Eerste verklaring voor terughoudendheid bij toerekening: respect voor de persoonlijke levenssfeer 404
11.3.4 Standaardgeval – toepassing van respect voor persoonlijke levenssfeer 407
11.3.5 Tweede verklaring voor terughoudendheid: beperkte beheersbaarheid van risico’s 417
11.3.6 Kennisversplintering – uitgangspunt 419
11.3.7 Kennisversplintering – Duitse jurisprudentie en literatuur 420
11.3.8 Kennisversplintering – nuanceringen 426
11.3.9 Conclusie 429
11.4 Kennis uit een andere functie en personele unies 431
11.4.1 Inleiding en afbakening 431
11.4.2 Standaardgeval – uitgangspunt en nuanceringen 432
11.4.3 Standaardgeval – jurisprudentie en literatuur 434
11.4.4 Kennisversplintering – uitgangspunt en nuanceringen 441
11.4.5 Kennisversplintering – jurisprudentie 442
11.4.6 Conclusie 445
11.5 De functionaris als wederpartij van de rechtspersoon (1) 446
11.5.1 Inleiding en afbakening 446
11.5.2 Standaardgeval – uitgangspunten 448
11.5.3 Standaardgeval – jurisprudentie en literatuur (Nederland en Duitsland) 451
11.5.4 Kennisversplintering – uitgangspunt en nuancering 455
11.5.5 Kennisversplintering – jurisprudentie en literatuur (Duitsland) 456
11.5.6 Conclusie 459
11.6 De functionaris als wederpartij van de rechtspersoon (2): verborgen gehouden informatie en de start van de verjaringstermijn 460
11.6.1 Inleiding 460
11.6.2 Intermezzo: wiens kennis doet de verjaringstermijn starten? 462
11.6.3 Bestuurder houdt handelen verborgen: de verlengingsregeling 464
11.6.4 Bestuurder houdt handelen verborgen: Huisman q.q./Hoskens 468
11.6.5 Bestuurder houdt handelen verborgen: de implicaties van Huisman q.q./Hoskens 470
11.6.6 Bestuurder houdt handelen verborgen: Duits recht 480
11.6.7 Functionaris die geen bestuurder is, houdt handelen verborgen 482
11.6.8 Conclusie 485
11.7 De grootaandeelhouder en de kennis van de algemene vergadering 486
11.7.1 Inleiding 486
11.7.2 Decharge 488
11.7.3 Ontslag op staande voet van een bestuurder 493
11.7.4 Andere besluiten 502
11.8 Conclusie 503
DEEL IV: SLOT 505
Hoofdstuk 12 Slotbeschouwing 507
Samenvatting 513
Summary 523
Lijst van verkort aangehaalde literatuur 531
Jurisprudentieregister 561
Wetsartikelenregister 579
Trefwoordenregister 593
Curriculum vitae 609
Rubrieken
- advisering
- algemeen management
- coaching en trainen
- communicatie en media
- economie
- financieel management
- inkoop en logistiek
- internet en social media
- it-management / ict
- juridisch
- leiderschap
- marketing
- mens en maatschappij
- non-profit
- ondernemen
- organisatiekunde
- personal finance
- personeelsmanagement
- persoonlijke effectiviteit
- projectmanagement
- psychologie
- reclame en verkoop
- strategisch management
- verandermanagement
- werk en loopbaan