Wat was voor u de aanleiding dit boek te schrijven?
Een bericht op het nieuws. Het was november, 2011. Ik weet het nog goed: ik stond in de keuken, op de radio hoorde ik dat het ABP door zijn vereiste dekkingsgraad zou zakken en van plan was te gaan snijden in de pensioenen. Mijn man is gepensioneerd ambtenaar, dus dat was schrikken. Temeer omdat ik als freelance journalist mijn opdrachten al een tijdje zag teruglopen. Ik kreeg angstvisioenen. Maar was dat terecht? Ik herinnerde me een interview met econoom Jaap van Duijn, een paar jaar eerder. Die wees me er op dat het inkomen per hoofd van onze bevolking in de afgelopen zestig jaar was verviervoudigd. Ruim het dubbele van de groei in de roemruchte Gouden Eeuw. Zo’n welvaartsstijging is in onze geschiedenis volstrekt uniek. Temeer omdat die koopkrachtstijging nu niet alleen aan een kleine bovenlaag was voorbehouden. Iedereen profiteerde mee. Het verhaal van Van Duijn maakte diepe indruk op me. Ik wilde uitzoeken wat die groei had betekend voor ons dagelijks leven. Die zoektocht heeft geresulteerd in dit boek.
Realiseren we ons dat we, zoals u schrijft, ‘rijker zijn dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden’?
Nee, niet echt. We somberen al jaren over de effecten van de crisis. Ik doe daar als econoom net zo hard aan mee. Maar door alleen maar te kijken naar een toekomst vol onheil, hebben we nauwelijks oog voor wat er in het verleden aan rijkdom is opgebouwd. Daar staan we lang niet altijd bij stil, want weelde went. Toen economen in het begin van de nieuwe eeuw een tijdje niet somberden, dachten ze meteen dat de bomen tot in de hemel zouden groeien en dat schulden maken goed was. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de huidige, diepe crisis.
We hebben de neiging het verleden te romantiseren. Meestal totaal ten onrechte, blijkt uit uw beschrijving van bijvoorbeeld de reclamepraat van de warme bakker.
Ja, die suggereert rustig dat zijn ‘ambachtelijk gebakken oerbrood’, of hoe dat ook allemaal mag heten, vroeger heel gewoon was. Nou, niet dus. De massa at vooral roggebrood, de elite wittebrood van tarwe. Tot 1960 aten veel mensen ‘regeringsbrood’, een noodgreep van de overheid in de Eerste Wereldoorlog, toen de invoer van graan stillag. Dat brood bakten ze van inlandse granen, aardappelmeel en peulvruchtenmeel. Het was grijs brood dat goedkoop bleef door een maximumprijs. Later, toen ik op de middelbare school zat, werden Kingcorn en Bums Dwarsgebakken populair. Dat brood kwam er bij mij thuis niet in. En terecht, het was niet te eten. Het zogenaamd ambachtelijke brood van vroeger is niet meer dan een ‘invented tradition’.
Hoe waren die jaren vijftig en zestig nou echt?
Ik ben zelf van 1954. De enige keer dat ik voor lege schappen stond, was tijdens de uitbraak van mond- en klauwzeer, in 2001. Maar karigheid heb ik als kind wel gekend. Eén keer in de week in de teil, gebreide onderbroeken, het rituele stoken van de kolenkachel in de woonkamer, in de winter een kruik mee naar bed omdat in mijn slaapkamer de ijsbloemen op de ramen stonden. Nu zijn we bang voor terroristische aanslagen, maar vergeet niet, in die tijd heerste er ook angst onder de bevolking. Mensen waren als de dood voor de H-bom of voor een Derde Wereldoorlog. Ook de Cuba-crisis, in 1961, vonden ze zeer bedreigend. En Nederland kampte in die tijd met grote woningnood, dat was lang volksvijand nummer 1.
Welke jaren bedoelt u precies met de ‘Gouden jaren’?
Zeg maar de jaren vijftig en zestig, en het eerste begin van de jaren zeventig. Want dat waren de jaren dat onze economie soms erg hard groeide, met groeipercentages tot wel acht procent per jaar. Consumenten kochten vooral meer van hetzelfde. In latere jaren zie je een meer kwalitatieve groei, denk aan de doorbraak van eerst de walkman en de cd-speler, later de hele reeks aan mobiele apparaten, zoals tablets en smartphones.
Onze rijkdom is in pakweg zestig jaar dus verviervoudigd. Wellicht ook ter lering nu: wat waren de belangrijkste stimuli voor die groei?
Een belangrijke factor is uiteraard dat onze beroepsbevolking steeds beter werd opgeleid. Mijn ouders, van 1921 en 1922, gingen nog van school toen ze veertien werden, zoals zoveel kinderen. De leerplicht zat er dan op, en ze konden gaan werken om het gezinsinkomen aan te vullen. Later veranderde dat drastisch, toen de overheid het onderwijs voor iedereen veel toegankelijker maakte. Vanuit het besef dat alle talenten, ook die van kinderen van arbeiders, beter benut moesten worden. Een andere factor is dat we onze arbeidsproductiviteit enorm hebben weten op te voeren, zoals in de landbouw. Dankzij de geleide loonpolitiek uit de jaren vijftig had Nederland zijn exportpositie weten te verstevigen; mede dankzij de exportinkomsten kon het proces van industrialisatie verder worden aangejaagd. Zodra de lonen werden vrijgelaten en dus stegen, kreeg de koopkracht van huishoudens direct een enorme impuls. De effecten waren ongekend: mensen uit alle lagen van de bevolking kochten opeens massaal koelkasten, wasmachines, bromfietsen, pick-ups en andere luxegoederen.
Er was dus geen sprake van economische groei à la Thomas Piketty, de Franse econoom die nu juist wijst op de groeiende kloof tussen rijk en arm?
Nee, het was een groei die volledig past in onze traditie van nivellering. Iedereen ging erop vooruit. In Nederland was en is het verschil tussen rijk en arm relatief klein. En de werkloosheid? Economen vrezen nu dat door automatisering en robotisering veel banen verdwijnen. Maar dat is van alle tijden, want iedere generatie ziet banen en beroepen verdwijnen. En altijd weer komen er dan nog veel meer nieuwe bij. Of dat nu ook zo is, zal de toekomst moeten uitwijzen.
Het schrijven van dit boek heeft u een goed humeur bezorgd?
Ja, het is mooi om te zien dat bepaalde zaken die we nu doodgewoon vinden, zoals een wasmachine of onze dagelijkse douche, tot voor kort nog heel uitzonderlijk waren. Dat we, zowel historisch als internationaal gezien, veel welvarender zijn dan we denken. Met die kennis kijk je anders tegen een kleine aanpassing van je pensioen aan.
Over Paul Groothengel
Paul Groothengel is freelance journalist.