Het is een dramatisch verhaal. Het verhaal van Thomas, de zoon van Hans van Putten. ‘Terwijl andere kinderen zich ontwikkelden en leerden onafhankelijk te zijn, takelde Thomas langzaam af,’ zo omschrijft Van Putten de ziekte van zijn zoon. Het syndroom van Lennox-Gastaut, een epilepsiesyndroom dat zich bij kleuters openbaart. Een leven bergafwaarts, zo zou je het ook kunnen noemen. Vanaf zijn zevende kon Thomas niet meer praten, vanaf zijn tiende moest hij het huis uit omdat zijn ouders hem niet meer konden verzorgen. Hij was 25 jaar toen hij in 2006 overleed.
Bloemrijk en verontwaardigd beschrijft Van Putten de bureaucratie in de traditionele instellingen. Alle aandacht ging uit naar regels, rapporten en vergaderen. De patiënten vielen tussen wal en schip. Thomas was er niet gelukkig. In de woorden van Van Putten: ‘Liever had ik dat ze dat dossier in de open haard gooiden en eens met hem gingen wandelen. Continu waren ze rapporten aan het schrijven, evaluaties aan het maken en met elkaar aan het overleggen. Om dat allemaal voor te bereiden kostte klauwen met geld. Al hun tijd, geld en energie stopten ze in het plannen. Aan het eind van de dag hadden ze wel een mooi plan voor hem opgesteld, maar geen tijd en geen personeel om het uit te voeren.’
Het is aanstekelijk om te lezen hoe dit alles Van Putten inspireert tot initiatieven waarbij het concrete en directe welzijn van de patiënten centraal staat. Belangrijkste wapenfeit is het opzetten van de Stichting Thomashuizen Nederland, een franchiseformule. Kort gezegd huren zorgondernemers, meestal echtparen, een goed geoutilleerd pand van deze stichting. Zij wonen zelf in dat huis. Daarnaast kunnen er in elk huis maximaal acht verstandelijk gehandicapten wonen. Door de kleinschaligheid is het er vertrouwd en gezellig, terwijl er de bewoners de zorg krijgen die ze nodig hebben. Doordat er amper bureaucratie is, zijn de kosten gemiddeld twintig procent lager dan in traditionele instellingen.
De formule leunt op de persoonsgebonden budgetten en wajong-uitkeringen. Hierdoor hebben de ouders van verstandelijk gehandicapten een koopkrachtige vraag en kunnen zij de zorgondernemers voor de diensten aan hun kroost betalen. De zorgondernemers zijn allemaal door de wol geverfde verpleegkundigen met de juiste papieren en de juiste mentaliteit. Zij verdienen een goede boterham in hun Thomashuis.
De formule stond er natuurlijk niet in één dag. De selectie van de zorgondernemers was een vak apart. De financiering van het onroerend goed bleek een enorm avontuur. De verwachtingen van ouders en zorgondernemers moesten onderling worden afgestemd. Over hoe dat allemaal is gegaan vertelt Van Putten in zijn boek THOMAShuis – Hoe zorg ook kan.
Daarnaast maakt hij interessante vergelijkingen tussen de gezondheidszorg en de (echte) marktsector. Hij roept bijvoorbeeld de Ahold-crisis in herinnering. ‘De crisis verliep razendsnel. Er kwam meteen een reorganisatie waarbij het bestuur en de aandeelhouders rake klappen te verduren kregen. Bestuurders werden de laan uit gestuurd. Het personeel moest loon inleveren. De aandelen vlogen omlaag. Maar iedereen besefte dat de klanten gekoesterd moesten worden. Zonder klanten geen toekomst. Dus de klant werd er beter van, want de prijzen gingen omlaag.’
In de gezondheidszorg gaat het heel anders. Van Putten: ‘Ter oplossing van de diverse crises in de gezondheidszorg zijn bestuur en organisatie alleen maar groter geworden. Het personeel heeft niets hoeven inleveren en is op dezelfde voet doorgegaan. Gedwongen ontslagen? In het uiterste geval alleen via natuurlijk verloop. Er is zogenaamd een personeelstekort, maar dat is er helemaal niet. Het personeel wordt verkeerd ingezet. En op wie wordt alles afgewenteld? Op de bewoners. Bij Ahold stond de klant centraal en werd hij gekoesterd. Zonder de klant is Ahold niets, dat weten ze daar ook. Dus koesteren ze hun klanten, en moet de rest pijn lijden. De klant is heilig. In de zorg is de bewoner niet heilig. Heilig zijn de eigen positie, het personeel, en ga zo maar verder. Niet het leven en het plezier van de bewoners. Dat is een afgeleide. De bewoner staat niet centraal, maar wordt gezien als sluitpost.’
In velerlei opzichten is Van Putten een man met een verrassend nuchtere kijk. Zo schrijft hij: ‘Niemand is ooit in staat geweest om Thomas beter te maken. Dat is op een gegeven moment ook geen probleem meer. Dat is een gegeven. Besteed daaraan je tijd niet meer. Besteed je tijd eraan hem gelukkig te maken.’ Dat is Van Putten ook gelukt. In het negende Thomashuis was plek voor zijn eigen zoon. Inmiddels zijn 63 Thomashuizen.
‘THOMAShuis – Hoe zorg ook kan’ is het bezielde verhaal van een reclameman die door de ziekte van zijn zoon toevallig in de gezondheidszorg terechtkwam. Het leest als een avonturenroman. Af en toe is het ontroerend. Tegelijk biedt het een levensvatbaar alternatief voor de levensgevaarlijke stroperigheid binnen de zorg.
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.