De popularisering van dit begrip is een gevolg van de diepe verankering in bedrijfsculturen, die grofweg gestalte kreeg in de tweede helft van de twintigste eeuw. Sinds de jaren zestig kwam het woord ‘strategie’ voorzichtig de (vaak Amerikaanse) bedrijven binnen, door publicaties van met name Alfred Chandler, Igor Ansoff en Peter Drucker. In deze fase werd strategisch management nog eerder geassocieerd met planning dan met ondernemen en concurrentie.
In de jaren zeventig gaf Michael Porter het strategisch managementdenken een nieuwe impuls met zijn boek Competitive Strategy, waarin hij aangaf dat een duidelijke positionering het fundament was onder een verdedigbaar concurrentievoordeel. Daarna kwam een hele stoet managementgoeroes voorbij, van Thomas Peters en Stephen Covey, tot Peter Drucker, Gary Hamel en Jim Collins.
Maar nu leven we in het tijdperk van de circulaire economie, waarbij consumenten steeds minder uit zijn op bezit, en steeds meer focussen op het gebruik c.q. het delen van consumptiegoederen. En we leven in een periode waarin big data menig bedrijfsmodel op zijn kop zet. Dat heeft vergaande consequenties voor organisaties en hun strategieën. Want wat hebben ze nog aan een zorgvuldig geformuleerde strategie, als ze links en rechts worden ingehaald door wendbare nieuwkomers?
Honderd jaar na de introductie van de lopende band staan we aan de vooravond van het zogenaamde Big Data-tijdperk, aldus Veldman. In deze periode kunnen organisaties over alles en iedereen onbeperkt gegevens verzamelen en daarmee inspelen op betekenisvolle samenhangen. Wellicht dat de strategie van een onderneming voortaan het beste als BG (Before Google) en AG (After Google) getypeerd kan worden. Strategieën zijn gebaseerd op verdienmodellen die gaan over databeheer en het bewaken van de privacy van consumenten.
Over Paul Groothengel
Paul Groothengel is freelance journalist.