In de wereld van managementdenkers en organisatieadviseurs wordt graag gekoketteerd met kunst. Veel consultantskamers worden opgeluisterd door stemmige moderne kunstwerken van al dan niet bekende afkomst. En de meeste organisatiekijkers hebben daar ook nog wel een mooi verhaal bij, compleet met diepzinnige filosofische duiding, dat de relatie tussen het werk en de banale werkelijkheid van de organisaties waarin het geld wordt verdiend, moet weergeven. Daar geef je namelijk een duidelijk signaal mee af: ‘Ik ben niet van de straat.’
Het prettige aan Rob van Es is dat hij werkelijk verstand heeft van kunst, en van organisaties. En hoewel zijn boek het prima zou doen op de koffietafel, is het bijgevolg veel meer dan dat.
Van Es leert ons kijken naar organisaties en maakt wat er te zien is telkens weer inzichtelijk door te putten uit zijn respectabele kennis van de kunstgeschiedenis. Daarbij citeert hij lustig uit meerdere genres: de schilderkunst, de grafische kunst, de poëzie en de cinematografie. Van Elsschot tot Picasso en van Munch tot The Matrix, hij gebruikt ze allemaal en het wordt eigenlijk nooit pedant of gezocht. Sterker nog, hoe langer je erin leest, hoe overtuigender het verhaal wordt. Mijn eerste argwaan, dat we hier met interessantdoenerigheid te maken hebben, sloeg na een half uur lezen om in bewondering voor de elegantie waarmee de enorme hoeveelheid elementen in dit verhaal in elkaar lijkt te passen.
Hoogtepunt wat mij betreft: het gedicht van Ingmar Heytze dat hij gebruikt om iets van de organisationele onderstroom te laten zien; daar waar de werknemers hun houding ten opzichte van hun broodheer bepalen.
Solliciteren
Nog nooit zo tergend opgegeten
als tijdens dit gesprek
door een driedelig gedaste bidsprink-haan.
Woorden vallen op de tafel, knikkers vallen
op de glasplaat. Hij neemt slokken
van mijn levensloop en boert onaangedaan.
Hij rolt mij in. Hij steekt mij aan
en rookt mij op. Dan mag ik gaan.
Later belt men mijn stoffelijk overschot.
Ik heb de baan.